Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/68

Deze pagina is proefgelezen

kes en 't volk danste, dronk en zong. Zij, die dezen morgen op krukken liepen, gaven kracht voor zeven. Een woeste verheuging overheerschte hen, 't waren als duivels in het trilled licht van de kaars. En al spelend dacht Pieter: „Als we geen maag hadden, wat zou het leven toch schoon zijn!"


5


't Was Vastenavond in het dichtbije stadje. En die van De Rattekoten aaar naar toe. 's Noens kwamen z'er binnen, en zooals gewoonlijk, moest Pieter d' herbergen doen. En hij speelde, zong, trok scheeve snuiten en verdiende, terwijl Veronica heur beeld hem vreemd en onrustig in de verbeelding hing. Een krikkele vrieslucht hield nog wat sneeuw op de taken geplakt. Het stedeke jutchte en gonsde van gezang en plezier.



Om 'nen lepel verheuging te scheppen, een malsche brok te slikken, of om wat verdienste, was 't volk van overal gekomen, te voet of per slee, of op schaverdijen en over tt zwarte ijs. Overal wierd er gesmuld en gedronken, want morgen begon de groote Vasten met een kruisken op het voorhoofd en dan was 't platzak in de maag, veertig dagen lang. 't Krioeldde er dan ook van bedelaars en kreupelen lijk vliegen rond 'nen honingpot. Doch wat verschil bij de vorige jaren! De menschen waren zoo klemachtig; ze draaiden elken cent eerst eens zeven keren om, als 't voor een ander was; maar zelf vetten ze zich aan tegen den voorspelden hongersnood. De bedelaars kropen en gingen met hun valsche en echte gebreken langs de deuren, zongen en kloegen, zaten in groote klissen aan de geurende braderij „De Gouden Gans," aan de taveernen, en afspanningen en aan 't portaal van de kerk. ging vertellen De vastensermoenen waren bezig: 'ne pater ging vertellen