Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/81

Deze pagina is proefgelezen

doen vallen en hem zal beschuldigen, en de Spanjaards zullen hem dan in 't Steen Zetten. Maar hij gaat voort.... Verdomd! Al zat daar nu ook de Dood op zijn paard hem met duizend zeisens en al zijn geraamten den weg te versperren, hij zal voortgaan, hij moet Antwerpen binnen, al is 't met 'nen kogel en zwaarden in zijn hart! Daar is een tegenhouden aan! Bang of niet bang - er binnen! En hij gaat! Hij drukt het besneeuwde hoedje dieper op het hoofd, en houdt de hand op den schapulier. 't Is, alsof er een gedacht van uit den schapulier door zijn hand naar zijn schouders en zijn hoofd vloeit - en hij neemt plots een andere houding aan. Hij smakt het hoofd achterover en zijn vergrond gezicht komt bloot en koud in de sneeuw. „Die smerige Spanjaards zuigen ons uit onder voorwendsel dat ze 't geloof komen verdedigen. Ewel, ik zal eens zien, of ze zooveel van 't geloof houden," zegt hij tot zichzelf. Hij haalt zijnen schapulier boven en doet of hij bidt, met de oogen kwezelachtig ten hemel verheven. En hij gaat de brug op, voor den hond, die doet, alsof hij van Pieter Bruegel is, en zich ook precies probeert door te smokkelen. Nu gaat het groote moment komen. Eens de brug over, moet hij door 'nen koker, die den vestingwal doorsnijdt. Dat wordt iets als in 'nen droom ! En God weet, wat er daarachter is, en of er wel een einde aan dien koker komt.... Hij is de brug over. Hij lonkt opzij. Er zitten soldeniers, met een ijzeren kuras en pelzen aan, in 't wachthuizeken op een hooge trommel met de kaarten te spelen, en ze bezien hem nog niet. „'t Was dus niet noodig, den heilige to spelen," denkt hij spijtig. Maar hij is er nog niet: hij moet nu den donkeren koker in van de wallen . Hij verandert zijn houding niet. Hij durft niet rapper gaan, want dan is hij verraden. Hij voelt ineens, dat de soldeniers allen zijn buitengekomen en hem nazien. En hij moet zich tegenhouden om niet op 'nen hertenloop to schieten. Elke stap is een pijn. En al wat verbolgen is op hem, alle kwade en tegenstrijdige machten in en buiten hem gieren om hem heen met dolken en wijzende vingers. Maar hij verandert zijn houding niet en hij gaat voort. Nog "nen stap, nog eenen, nog eenen, nu gaat hij ontploffen!....Nog eenen stag! 'Ne glimlach barst zijn gezicht open, als hij er weer den dunnen sneeuw op voelt. Alle booze machten vallen slap . „Ik ben er, moeder!" zucht hij. En hij moet zijn woorden tegenhouden, willen ze niet in wilde, blijde kreten de lucht ingalmen. „Ik ben er, Jezuske!" dankt hij prevelend. Maar