Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/99

Deze pagina is proefgelezen

God ons iets geeft door een liefdadige hand, dan smelt gij het op, zot, zot!" En Jefken ontplofte nu: hij sloeg zijn armen in de lucht.



't Gebocheld manneke kroop bevreesd achter een ton, en de vrouw stak heur vuist uit: „Zie hem daar staan! Dat spreekt van kalmte en hij scheurt haast van gramschap!" Toen werd Jefke zoo kwaad, dat hij "nen steenen alambiek kapot sloeg. „Wees maar kalm," vloekte hij, „als ze u zoo judassen weg weg weg of 'k sla u den kop in lamlendig wijf." „Halt, vent," zei Jan Nagel en greep hem bij den nek. - „Kom, we gaan een pint drinken; rap u verkleeden!" En hij duwde hem het kamerken in, en stopte de vrouw eenige muntstukken in de hand. Jefke kwam direct terug, gekleed, of beter hij had zijnen bruinen tabbaard uitgedaan en 'nen groenen aangetrokken. „Kom dat we uit dit stoffelijk boeltje uit zijn." 't Gebocheld manneke viel hem voor de voeten: gister, mag ik in de Geheimen van Ambrosius lezen?" Jefke dacht na en zei dan plechtig: „Ge moogt maar niet in d' andere boeken!" En hij hief den knecht zijn kin op en bezag hem straf in d' oogen, dat er de andere de zijne van toe deed. En voor de drie buiten waren, zat het ventje al gulzig bij "t venster in den dikken boek to bladeren. „Die man heeft zijn fortuin aan u verloren," zei Jan Nagel, eenigszins verwijtend. „God ter eere," antwoordde de magister koel. En dan tot Pieter: „Broeder begrijp 1k was niet kwaad op mijn vrouw ik deed zoo maar om ze doen weg te, gaan ik kan dat ook met tooverkracht maar dat doe ik bij mijn eigen