Pagina:Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant vol 159 no 139 artikelen bij de onthulling van het standbeeld van Jheronimus Bosch.pdf/5

Deze pagina is proefgelezen

kop boven water houdend, een coupe, ’t moet kostbaar zijn ’t vocht in dat tooverglas, want de zwemmer is doodsbenauwd er een druppel van te morsen.
Werkelijkheid en sprooke, natuur en verbeelding. Toen Bosch de nar schilderde in zijn grijszijden pak, zag hij in het gekromde kereltje een insect, de linten aan zijn rokje worden als voelhoorns, de plooien in het buis als het schildharnas van een gedierte, de kromming van den rug als een wesp. Toen hij in kleuren van brons en olijven den boom schilderde in den mast, zag hij er een uil op z’n nest bij, en toen hij het hoen penseelde dacht hij aan tijm en peterselie en de boschbessen die er bij gegeten moeten worden en zij kwamen op het paneeltje.
Maar met welke onzegbare pracht is dat alles geschiderd? ’t Felste karakter in de figuren is in uiterste verfijning van kleur en toon en met groote kracht in de penseelvoering uitgedrukt. Geen photo geeft van de coloristische beteekenis van het werk ook maar ’n flauw beeld, misschien is echter op eene reproductie wel te zien hoe de kleine koppen breed en groot gemodelleerd zijn. Op neus, jukbeen en voorhoofd zitten van die typische „empatementen” die de kenner overal als het kenmerk van Bosch’ techniek zou herkennen.
Wij hebben reeds eerder geschreven, dat de naam van „Hieronymus van Aken gezegd Bosch” o.i. niet één oeuvre dekt en er zeer veel Bosch’en zijn, die met meester Hieronymus niets te maken hebben.
’t Narreschip is niet alleen hèèl zeker van den grooten 15de eeuwschen realist, maar ’t is een zeer sterke staal van zijn werk en ik geloof niet, dat wij een ander werk liever in ’s Rijks-Museum zouden wenschen. Zelfs niet zijn meesterstuk: de triptiek der „drie Koningen Aanbidding” in het Prado Museum te Madrid.
Het is de Bossche praalwagen uit den Carnavals-optocht, die hem hier bij de werkelijkheid hield. Hij is hier niet „Un eccentricco”, zoo karakteriseert hem Edoardo Mottini aan het hoofd van zijn hoofdstukje over Bosch in zijn „Pittori Fiamminghi e olandesi” [(]Milaan 1924) maar de scherpe waarnemer, de schepper van het genre-beeld, dat over Breughel en Brouwer de 17de eeuwsche Hollandsche „petitmaitres” bereikt.
Het Narreschip werpt niet slechts scherp en nieuw licht in het Amsterdamsche Museum op onze 15de eeuwsche sterke schilderkunst, maar er hangt in het zelfde kabinet een stuk uit de school, of een oude kopie naar Bosch, die wij nu met andere oogen bezien. Want tot het meest treffende in „la nef des fous” behoort de atmosfeer-schildering, waardoor alle andere werken in het zaaltje hard en decoratief worden ook de oude kopie. Ontneemt men de atmosfeerschildering aan een werk van onzen meester dan heeft men de bloem er aan ontnomen, de parfum er van weggenomen.
Reeds in de 15e eeuw zag Hieronymus Bosch door onze waterrijke luchten het licht gefilterd tot iets zéér kostbaars. De zuiderlingen hadden altijd te veel licht, voor hen was het kopergeld geworden. Maar bij ons in het Noorden, waar ook midden in den zomer de zon ons zoo voorzichtig bedeelt, komt het licht door onze zware regenluchten tot ons als een gouden kostbaarheid.
Onze schilders gingen dan ook, en blijkens het „Narreschip” niet alleen in onze 17de eeuw, met deze edele stof om als alchimisten, trotsch op dat goud, dat zij op hun palet de natuur wisten te ontwringen.

„HET NARRESCHIP”, van Hieronymus Bosch.
(Eigendom van het Louvre-Museum, thans in bruikleen in het Rijks-Museum te Amsterdam).
 
DE TEMPTATIE VAN DEN H. ANTONIUS, van Hieronymus Bosch.
(Collectie F. Schmidt—Degener, Amsterdam).
Dit schilderij is op de tentoonstelling aanwezig.
 
„GROTESK GEVECHT”, van Pieter Huys. Eerste helft der 16e eeuw.
(Collectie Kunsthandel P. de Boer, Amsterdam).
Dit schilderij is op de tentoonstelling aanwezig.