aan het Nederlandsche volk hebben te doen. Van het voornemen tot het doen van deze mededeelingen wordt kennis gegeven aan den Minister, die belast is met de zorg, dat van den zendtijd, zoo wel in dit als in het vorige lid bedoeld, gebruik kan worden gemaakt.
10. De bepalingen ten aanzien van de controle op de uitzendingen van den Radio-omroep, alsmede de bepalingen van dit artikel met betrekking tot den inhoud van hetgeen wordt uitgezonden, zijn niet van toepassing op de in het achtste en het negende lid van dit artikel bedoelde mededeelingen.
11. Het uitzenden van andere mededeelingen dan in de bepalingen van dit artikel zijn voorzien, is verboden.
Artikel 3.
Behalve de voorwaarden, overigens aan de machtiging te ver binden, wordt als regel gesteld:
Artikel 4.
Het gebruik van de inrichting wordt, zoodra dit door Ons in het algemeen belang wordt noodig geacht, geheel of ten deele gestaakt.
Artikel 5.
1. Tot aanleg, wijziging of uitbreiding van de inrichting mag niet worden overgegaan, alvorens daarvan is kennis gegeven aan den Directeur-Generaal en deze tot de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijke toestemming gegeven heeft; bij de uitvoering moet aan de door of namens den Directeur-Generaal te geven aanwijzingen van technischen aard naar diens genoegen gevolg gegeven worden.
2. De inrichting mag na aanleg, wijziging of uitbreiding niet in gebruik genomen worden, alvorens door proefnemingen en metingen is aangetoond, dat aan de in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanwijzingen gevolg gegeven is en dat de uitzending geen storing teweegbrengt.