Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/128

Deze pagina is proefgelezen
(116)

ken, waarömtrent Gij mij eenige vraagen voorſtelt? Meestäl gronden zij zich hier op het geld; ieder ziet uit paar eene Vrouw, die iets bezit en die goed werken kan, voor het overige komt deugd en verſtand 'er weinig in aanmerking, zoodat men deeze versſen van Pieter Langendyk wel op de Majorijënaars mag toepasſen:

"Men mint om 't goud, 't geld is de liefde alleen.
Men acht verſtand, noch aangenaame zeden,
Men vraagt naar kunst, noch êelheid van 't gemoed:
Maar naar 't genot van ſchatten, geld en goed. "

Hier van is het ook, dat men geene waare huwelijks-liefde tusſchen Man en Vrouw aantreft; zij beſchouwen elkanderen altijd geheel onverſchillig, want zoodra het Huwelijk voltrokken is, dan neemt ook de liefde een einde, zoodat men op de Bewooners der Majorij dit volgende wel mag toepasſen:

On dit, que l'amour
Ne dure qu'un jour
Dans le mariage.

Een boer in de Majorij heeft in het gemeen meer overig voor zijn Paard dan voor zijne Vrouw: zoo ras het eerſte ongeſteld is, dan loopt hij te post naar den Paarden-Doctor; doch word zijne Vrouw ziek, die zal van zelfs wel beter worden. Ik vraagde aan eenen boer, wat hij wel het liefst wilde misſen zijne Vrouw of zijn Paard, en ik

kreeg