Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/146

Deze pagina is proefgelezen
(134)

ſtellig, dat hunne Priesters de magt bezitten, om, zo 'er ergens brand ontſtaat, den wind van ſtreek te doen veränderen, en dus de vlam naar zulken kant te doen overſlaan, waar men wil, en waar zij het minſte ſchade kan doen, of andere huizen kan aanſteeken, dit noemen zij: den wind verzetten. – Ook kennen zij hunnen Priesteren het vermogen toe, om iemand, die hen wilde aanranden, vast en onbeweeglijk op ééne plaats, als een beeld, te doen blijven ſtaan, zoo lang als het hun goeddunkt, dit noemt men: ſtijf maaken; hiervan heb ik veele gevalletjens hooren verhaalen, die men bij kris en kras bezwoer, dat zij echte waarheid waren. – Nog ſchrijft men denzelven de magt toe, om iemand, wien zij willen, onkwetsbaar te maaken, en dit word van hun beſtempeld met den naam van: hard maaken. Met een woord: de magt der Priesters is, volgends de gedachten der Roomſche Majorijënaars, niets minder dan de Almagt. – lk gaf aan eenen Roomſchen hierömtrent mijn ongeloof te kennen, doch hij zeide: "Zou een gewijde Priester, die uit eenen ouwel eenen Christus kan Scheppen, ook deeze dingen niet kunnen doen? wat is meer, naar uwe gedachte?" –

De fabel van den onſterflijken Jood (men noemt hem in de Majorij den wandelenden Jood) word hier ook nog, als een ſtuk dat onfeilbaar zeker is, den Volke in de hand geſtopt, en hetzelve neemt deeze leugen, als eene gewisſe waarheid, greetig aan. Voor weinige jaaren zou hij zelfs, gelijk men mij verhaalde, in deeze Landſtreek gezien

zijn.–