Pagina:Reize door de majorij van 's Hertogenbosch.djvu/155

Deze pagina is proefgelezen
(143)

minderd worden; daar en tegen moesten zulke zaaken, die tot de weelde (ook deeze heerscht meer dan te veel in de Majorij) behooren, zwaar belast worden.

De magt der Roomſche Geestlijken is over het algemeen daar veel te groot. Zoo als de Priester gezind is, denken ook zijne Leeken; dit veröorzaakt veele zaaken, die wel anders konden en mogten weezen, doch om dit veränderd te krijgen, daartoe weet ik geenen raad. – Zoo lang de geweetensdwang plaats grijpt; zoo lang een ſterfling heerscht over de zielen van zijne natuurgenooten; zoo lang hij achter alle geheimen weet te komen; zoo lang hij het in zijne magt heeft, om hun hunne zonden kwijt te ſchelden onder eene voorwaarde, welke hij goed vind, even zoo lang moeten ook die zoo genoemde Geestlijken meer dan te veel invloed op alles, wat het ook weezen mag, bezitten. – Men zegt, dat te 's Bosch een ambt, doch welk – dit is mij ontdacht, ledig was, de Regeering meende het aan een' Hervormden te geeven, doch de Priesters kwamen 'er tusſchen beiden, en zeiden, dat dit niet behoorde, eenen Ketter mogt men niet begunſtigen; zij gaven dus dat ambt aan een' Roomſchen, ſchoon onëindig minder bekwaam en 'er toe geſchikt, dan de Hervormden, die 'er om gevraagd hadden. – Zoo gaat het ook op andere plaatzen. – "Is het Staatkundig, om die luiden zulke magt te laaten, en dezelve zoo ſtilzwijgende mede te laaten Regeeren?" – Dus wierd mij gevraagd, toen ik in de Majorij was,

en