haalde hij mij zoo veel ſtaaltjens van onbezonnen en bijgeloovigen Godsdienstijver, dat ik bijna berouw kreeg, mijne reize naar dat land ondernomen te hebben; evenwel wil ik mijne voorgenomen reize volvoeren, doch ik wil naauwkeurige zorg draagen, dat men niet weete wie ik ben, of welken Godsdienst ik belijde, misſchien zal alles (hier mede vlei ik mij ten minſten) zoo niet weezen alsmij verhaald is. – – In deeze Stad zal ik mij eenige dagen ophouden, en zoodra ik alles hier beſchouwd heb, dan gaa ik verder de Majorij in; verwacht eerst nog eenen brief van mij, die U het voornaamſte van deeze Stad zal opgeeven, en U zal zeggen wanneer ik vertrekken zal. – Intusſchen blijve ik altijd enz.
DERDE BRIEF.
Geächte Vriend!
Deezen dag wil ik voor het grootſte gedeelte beſteeden, om U eene korte Beſchrijving te geeven, aangaande deeze Stad. Ik heb reeds het merkwaardigſte van 's Hertogenbosch gezien, want het is al eenige dagen geleeden, dat ik hier ben aangekomen; ik heb nu en dan mij naar het Coffiehuis en andere plaatzen, waar de Bosſchenaars gewoonlijk ſamenkomen, begeeven, om mij met hunne denk- en levenswijze eenigermaate bekend te maaken. –