"Maar men moet U en de ſtilte, tegen wil en dank, ontvlieden,
"Als men aan de meeste menſchen wil behaagen – – – –"
Dan – mijn wensch, om thands op mijne Boekkamer te zitten, was vruchteloos, echter verliet ik dat gezelſchap zeer ſchielijk, en nam terſtond het beſluit, nadat ik in mijne Herberg gekomen was, om bij eene volgende gelegenheid mij weêr in dat gezelſchap te begeeven, en dan zoo veel te babbelen, als ik maar geleerd heb, want om voor een vreemd etre, voor eenen gek uitgeſcholden te worden – zie! dit is toch onverdraaglijk; doch – hadden die luiden toch wel groot ongelijk, want ik ſprak ook niets? maar ik was een vreemdeling, en – moest men denzelven niet wat ontzien? – – Nu niets meer – ! – Mijn brief moet ſchielijk digt en terſtond naar den post. – Vaarwel, en denk nu en dan eens aan uwen reisenden
ZESDE BRIEF.
Hartlijk geliefde Vriend!
Heden is het hier weêr marktdag geweest; alle dingsdagen is het hier weekmarkt, uit alle oorden der Majorij komt men dan herwaards, om te koo-