Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/34

Deze pagina is niet proefgelezen

18

werkelijk zijn bedoeling was de leer der productiekosten als waardebron te verkondigen, dan verwijs ik naar de zinsnede, waarin hij zijn empirische waardeleer aan zijn philosophische schakelt.

Smith gevoelt, nadat hij heeft aangetoond hoe de ruil- waarde van iedere zaak drieërlei: „loon, rente en pacht”, bevat, dat men zal trachten hem met zich zelf in strijd te brengen. Empirische en philosophische waarde zijn echter volgens hem in wezen één, want, zegt hij: „arbeid meet de waarde niet slechts van dat deel van den prijs dat in arbeid kan worden opgelost, maar evenzeer van het deel dat zich in pacht, en van dat hetwelk zich in rente oplost” 1). Hiermede wordt in duidelijke woorden de algemeengeldigheid van de kostentheorie gevindiceerd.

Kapitaal is bespaard en ter productie bestemd arbeids- product, en de arbeid die er in gerealiseerd werd bepaalt zijn waarde omdat hij zijn „ productiekosten” is. — De productiekosten zoo algemeen mogelijk en voor alle tijden waardebron, ziedaar dus Smith's leer. Uitvoerig ontwikkeld wordt zij echter niet; alleen aangeduid. Dit is te betreuren, daar het betoog b. v. dat de bodem zijn waarde ontleent aan den arbeid, noodig geweest om hem in privaat eigendom te brengen, stellig zeer interessant zou geweest zijn !

Ik hoop dat het mij gelukt zal zijn aan te toonen, dat inderdaad Smith's waardeleer een afgerond geheel vormde, en men ten onrechte hem verweet twee waardepheorieën voor een verkondigd te hebben. Intusschen op zijn tijdgenooten maakte zijn theorie nog den indruk tweeslachtig te zijn, en met name Ricardo stootte zich aan de vermeende contra- dictie 2). Toch achtte ook №) er een uitlegging aan te kunnen geven, die naar hij meende, haar tot oplossing zou


1) W. о. N. I. 86.

2) Vergelijk у. Wieser Natürliche Werth. р IV.