Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/36

Deze pagina is niet proefgelezen

20

Daar deze artikelen volgens Ricardo echter slechts een zeer klein deel uitmaken van de goederen, die dagelijks op de markt geruild worden, laat hij ze verder buiten be- schouwing 1).

De ruilwaarde dan van alle goederen, wier hoeveelheid voor onbeperkte vermeerdering vatbaar is, werd „in the early stages of society” bepaald door de hoeveelheid arbeids aan elke der onderling te ruilen zaken besteed.

Ricardo interpreteert hier Smith’s stelling dat de productie- kosten de waarde eener zaak bepalen in den zin dat het de productiekosten van de zaak zelve zijn die worden bedoeld. In een uitvoerige polemiek met Smith betoogt hij, hoe hier


4) Princ. р. 10. Knies (Credit II. 61) meent dat hieruit blijkt dat Ricardo’s Чое] was, niet een geheele waardetheorie te geven, maar slechts na te gaan den invloed der productiekosten op de ruilwaarde. Ik kan mij met deze beschouwing niet vereenigen; niet op wat Ricardo ten slotte werkelijk ons in zijn Principles gegeven heeft, maar op hetgeen zijn bedoeling was bij het schrijven er van, komt het hier aan. De monopoliegoederen uitzonderende, wenscht Ricardo het waardeverschijnsel bij de overige goederen wel degelijk in vollen omvang te ontleden en verklaren, en begint daartoe bij «the early stages of society», waarvan Smith gesproken had, om te eindigen in onze tegenwoordige maat- schappij.

Een invloed van de productiekosten op de ruilwaarde gelijk b.v. de neo-economen dien aantoonden, en waarbij het waardeverschijnsel bestaat buiten de kosten om, was Ricardo nog volmaakt onbekend. De ruilwaarde ontspringt naar zijne meening direct uit de productiekosten en moet uit deze verklaard worden, in wezen en grootte. Dat overigens de beteekenis der schaarschte voor het waarde- verschijnsel door Ricardo verre wordt onderschat, is door Knies zeer juist aan- getoond. Terecht schrijft hij: «schon nach Ricardo’s eigner Ausführung gehören ja hierher (d.i. tot de goederen wier waarde door de Seltenheit als Werthquelle beheerscht wordt) die gesarnrnten rentetragenden Grundstücke — also wie viele und wie bedeutsame Güter! Einer genaueren Erwägung ergiebt sich ja aber auch, dass das Merkmal der relativen Seltenheit (gegenüber einem Gebrauchsbegehr) geradezu allen tauschwerthigen Gegenständen eignet und sie scheidet von den freien Gütern, welche in überschüssiger Menge für unseren Bedarf vorhanden sind! Auch jene Güter, die Ricardo beispielsweise anführt: die Statuen, Gemälde, Weine, Bücher, Münzen, sind ja nicht bloss selten, sondern haben auch Arbeit

bei ihrer Herstellung gekostet!” — Zie ook von Böhm Kapital I, 438.