Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/81

Deze pagina is niet proefgelezen

65

want onderscheidene plaatsen uit zijn boek wijzen er op, zich zeer goed bewust is hoe het voor 't maken van rente noodzakelijk is aan het kapitaal een productieve bestemming te geven. Dat een gierigaard die zijn goud in een kist be- waard houdt, daarvan geen rente genieten kan, is Prof. v. Böhm natuurlijk volkomen goed bekend. Ik wijs ten bewijze hiervan b.v. op de kritiek door v. Böhm geleverd van Jevons renteleer 1) en vooral ook op deze plaats uit het tweede deel van zijn boek 2): "weliswaar is het, om uit een genotgoed der toekomst 3), een genotgoed voor het heden 4) te maken, niet voldoende, dat de tijd voortgaat, dat de toekomst heden wordt. Ook de goederen mogen niet blijven staan. Zij moeten van hun kant de kloof, die hen van het heden scheidt, over- schrijden, en dit geschiedt juist door de productie, die hen uit goederen van meer verwijderde soort, in tot dadelijk ge- bruik geschikte eindproducten herschept. Geschiedt dit niet, laat men het kapitaal dood liggen, dan blijven de produktie- middelen steeds een minderwaardig toekomstig goed..... Laat men (een groep van productiemiddelen) ongebruikt.... liggen.... dan bestaat er voor hun waarde geen oorzaak om aan te groeien en haar treft het bekende lot der "doode kapitalen": zij draagt geen "Mehrwerth" en geen rente".

Kan men duidelijker erkennen de rol door de productiviteit van het kapitaal gespeeld ter verklaring der rente? 5)

Toch had naar het mij voorkomt von Böhm nog scherper nadruk op de productiviteit van het kapitaal als oorsprong van het materiëel plus der rente kunnen leggen, en wellicht had de bespreking van Wieser's boek de aanleiding kunnen


1) Kapital I 455 v.v.

2) p. 319.

3) "Zukunftswaare".

4) "Gegenwartswaare".

5) Ook Mr. N.G. Pierson erkent (Econ. 1889 p. 217 v.v.) dat v. Böhm Bawerk's

stelsel niet in strijd is met, maar een toepassing van de productiviteitstheorie.