Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/86

Deze pagina is niet proefgelezen
 

HOOFDSTUK III.

 

 

In het vorige hoofdstuk trachtte ik aan te toonen, dat de poging van het collectivisme om den eisch gemeenschappelijk bezit der kapitaalgoederen te doen steunen op de waarde- theorie der oude economie mislukt moet heeten.

Zou het collectivisme een beter onthaal vinden wanneer het in plaats van bij de verouderde kostentheorie, aanklopte bij de waardeleer der neo-economie? 1) Het is op deze vraag dat ik ten slotte in dit hoofdstuk een antwoord wensch te geven, omdat bij oppervlakkige beschouwing in de verklaring door de jongere economen van het leven der maatschappij gegeven inderdaad twee punten 'schijnen te bestaan, waar het collectivisme zou kunnen enteren.

Het eerste punt is het vraagstuk der overproductie. Het is een bekend feit, dat naarmate de geheele voorraad van een zeker goed aangroeit, de waarde van ieder deel daarvan af- neemt, de nuttigheidsgraad geringer wordt. Hoe deze daling den nuttigheidsgraad geschiedt, constant, regelmatig of inter- mittent is onverschillig; het is voldoende te constateeren dat zij bestaat, en een universeel karakter draagt. Dit feit is in


1) Ik ga in de hier volgende bladzijden uit van de veronderstelling dat deze waardeleer bekend is. Ten overvloede verwijs ik naar het tweede hoofdstuk van het reeds herhaaldelijk geciteerde proefschrift van Mr. Falkenburg, waar zij nog

eens uitvoerig en helder werd uiteengezet.