Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/88

Deze pagina is niet proefgelezen

72

d.w.z. dat ieder stuk geen prijs hoegenaamd meer zou kunnen bedingen, omdat verlies er van niet in zich zou sluiten het onbevredigd blijven van een behoefte hoe gering ook. De prijs van den geheelen voorraad is in deze reeks van gevallen groot resp, 10, 16, 18, 16, 10, 0.

Hieruit volgt, dat aanvankelijk bij prijsdalingen van ieder stuk, de totaalprijs van den voorraad stijgt. Is echter de voorraad reeds tot het driedubbele van den oorspronkelijken aangegroeid, dan veroorzaakt verdere vermeerdering niet slechts prijsdaling van iedere deelhoeveelheid, maar tevens van den geheelen voorraad. Er is gelijk Wieser zegt een „stijgende" en een „dalende lijn der waarde”.

Wel verre dat hierdoor het algemeen belang geschaad zou worden, is de bereiking en overschrijding van dit punt een teeken, dat het betreffende goed op weg is uit de rubriek economische in die der vrije (d.i. die waarvan volkomen overvloed bestaat) over te gaan. Het inzien hiervan kan er toe leiden, de productie in een bepaalden tak van productie in te krimpen en een deel der daarin aangewende productieve krachten te bestemmen voor een tak van productie, waar kapitaal en arbeid zich in den prijs van hun product beter beloond zouden zien. Dit is thans heilzaam, daar de prijs in den regel aanwijst waar de meest dringende behoeften be- vrediging verlangen. Maar het is niet te ontkennen, dat in het hier genoemd geval, prijsdaling gepaard gaat met ver- meerdering van rijkdom.

Intusschen vermeerdering van rijkdom van de gemeenschap, maar niet van den producent. Integendeel het is duidelijk, dat er voor dezen slechts een prikkel tot vermeerdering en verbetering zijner productie bestaat, zoolang hij in den groo- teren opbrengst van zijn geheele bedrijf zich meer dan vergoed ziet de vermindering in prijs, die hij bij elk zijner producten waarneemt. Wordt het punt overschreden waarop dit niet langer het geval is, dan zal zijn belang medebrengen, in