Pagina:Ricardo en Marx (Verrijn Stuart 1890).djvu/95

Deze pagina is niet proefgelezen

79

nogtoe goed geformuleerd, maar steeds gezocht naar absolute kenmerken voor ieder geldende, waar juist de eigenaardigheid der weelde hierin bestaat, dat zij niet voor allen gelijk is, maar een zuiver relatief karakter draagt. En vestigde men gelijk Say 1) of Roscher 2) al eens op deze relativiteit de aandacht, dan dwaalde men weder in het aanwijzen van datgene waarin zij zou bestaan.

Laat mij daarom voor ik verder ga mogen zeggen wat, naar mijne meening, onder weelde te verstaan is. Weelde zou ik willen noemen: iedere daad waardoor een behoefte van geringer intensiteit, bevredigd wordt ten koste van eene van hooger intensiteit 3).

Er is in de economische goederen geen grens te trekken, zoo dat aan de eene zijde alleen goederen van weelde en aan de andere de overige goederen komen. Van economisch stand- punt bezien, bestaat er tusschen den mensch en de goederen


1) Traite d’econ. polit. livre III, ch. 5.

2) l.l. р. 112.

3) Deze definitie verschilt aanmerkelijk van die door Prof. Beaujon, de laatste voor zoover mij bekend, die ten onzent het weeldeprobleem aan een opzettelijk onderzoek onderwierp, gegeven in de Economist 1882, р. 455: "weelde is op elk gegeven oogenblik, elk genot dat om stoffelijke en maatschappelijke redenen, nog niet voor een ieder toegankelijk is". Deze definitie komt mij voor onjuist te zijn, om dezelfde reden die ik boven aangaf; zij is te absoluut. Gelijk in de tekst blijken zal, kan een genot zeer goed voor ieder toegankelijk, en toch voor den één daad van weelde zijn en voor den ander niet.
Zonder het artikel van Prof. Beaujon aan een opzettelijk onderzoek en kritiek te willen onderwerpen, zal men zien, dat mijn betoog, van een geheel andere definitie uitgaande, ook tot een geheel andere conclusie voert. Meent Prof, B., (l.l. р. 456) dat "de weelde op zichzelf voor de maatschappij noch weldaad noch euvel" is, ik zal trachten aan te toonen, dat, en waarom inderdaad de maatschappij door de weeldeverteringen geschaad wordt, al zal, hoop ik, mijn betoog tevens duidelijk maken, dat de weelde niet te bannen is, zelfs niet uit de maatschappij der collectivisten, hoewel het economisch nadeel door haar gesticht zal verdwijnen, wanneer niet meer het belang der producenten, maar de wil van het staatsgezag beslist, over de wijze waarop de aanwezige productieve

krachten zullen worden aangewend.