106
Meineedige , gij maakt mijn hart tot steen , En doet mij , wat ik voor heb om te doen , (Hetwelk ik voor een moord hield ,) offer noemen. Ik heb den doek gezien . DESDEM.
Hij vond hem dan ; Want schenken deê 'k hem niet : ontbied hem hier, Dat hij de waarheid zegg'.
OTHELLO.
Hij heeft bekend. DESDEM. Wat ? OTHELLO. Dat hij omgang met u had. DESDEM. Onwettiglijk ? OTHELLO. Ja. Desdem. OTHELLO.
Dat zal hij niet zeggen. Neen , zijn mond is digt; Daar heeft de brave Jago voor gezorgd.
DESDEM. Ô Dit verklaart mijne angsten ! Is hij dood ? OTHELLO . Als ieder haar van hem een leven was , De hitte mijner wraak verslond hen allen ! DESDEM. Helaas , hij is verraden ! 'k ben verloren. OTHELLO. Weg , hoer ! beweent gij hem voor mijn gezigt ? DESDEM. Verstoot me , Othello , maar vermoord mij niet. OTHELLO. Val , hoer! DESDEM. Nu laat mij leven ; dood mij morgen.
OTHELLO. Als gij weêrstreeft, DESDEM.
Slechts één half uur; Geen uitstel,
OTHELLO . Het is besloten .
DESDEM.
Om nog ééns te bidden .
OTHELLO. Het is te laat.
(Hij worgt haar.) EMILIA. (Binnen) Mijnheer , mijnheer ! holla ! hé , generaal ! OTHELLO. Welk luid misbaar ! Niet dood ? nog niet gants dood ? Al ben ik gruwzaan , ' k heb toch mededogen ; -Ik wil uw lijden niet verlengen , neen.