114 OTHELLO. Hier is hij , die Othello was ; hier ben ik. LODOV. Waar is die adder ? breng den snoodaard hier. neen , 't is fabel : OTHELLO. Ik zie hem naar de voeten ;
Als gij een duivel zijt , dood ik u niet. (OTHELLO kwetst JAGO.) LODOV. JAGO.
Ontwring hem ' t zwaard . Heer, ' k ben gewond , niet dood.
OTHELLO. Dat spijt mij niet ; uw leven is mijn wensch ; Want sterven is , naar mijn gevoel , geluk. LODOV. ô Gij , Othello , eens zoo braaf en goed ,
Gevallen in den strik eens onverlaats , Wat naam verdient gij nu ? OTHELLO .
Dien gij verkiest : Noem mij een eervol moordnaar, als gij wilt ;
LODOV.
Want 'k heb uit eer gehandeld , niet uit haat. Deels heeft die fielt zijne euveldaad bekend :
Hebt gij met hem in Cassioos dood gestemd ? OTHELLO . Ja. CASSIO.
Generaal , ik gaf u nimmer reden. OTHELLO. 'k Geloof u , en verzoek vergiffenis
Wilt gij , ik bid u , dien halfduivel vragen , Waarom hij lijf en ziel mij heeft verstrikt ? JAGO.
Vraag mij niets meer : gij weet hetgeen gij weet : Ik spreek van stonden aan geen enkel woord.
LODOV. Hoe , geen gebed? GRATIAN. De pijnbank zal uw ' mond Wel openen. OTHELLO. LODOV.
Daar zult gij wel aan doen. Verneem de toedragt , heer, van deze zaak , Waarvan ge onkundig schijnt : ziehier een brief, Gevonden in ' s gevelden Rodriks zak ; En hier een tweeden : gene brief behelst Dat Cassioos moord was opgedragen aan Rodrigo.
OTHELLO.
ô Die schurk !