Deze pagina is proefgelezen
- Dat zij hem mint is klaar en zeer waarschijnlijk:
- De Moor — ofschoon ik hem niet lijden mag, —
- Heeft een standvastig, edelminnend hart,
- En wordt voor Desdemona, zoo mij dunkt,
- Een dierbaar echtgenoot. Nu, 'k min haar ook;
- Juist niet zoo zeer uit wellust, (schoon 'k misschien
- Aan even groote zonde schuldig sta,)
- Neen, meer om mijne wraak aan hem te koelen,
- Dewijl ik argwaan dat de wulpsche Moor
- Mijn bed beklom; en die gedachte knaagt
- Als giftig mineraal mijn ingewand.
- Niets kan of zal mijn ziel bedaren doen,
- Vóór 't effnen onzer rekening; vrouw om vrouw:
- Of mist mij dit, zoo breng ik toch den Moor
- Ten minste in zulk een wilde jaloezij,
- Dat geen verstand die heelt. — Om dit te doen
- Als die onnoozle Venetiaansche brak
- Het spoor wil volgen waarop ik hem bragt,
- Wil 'k onzen Michael Cassio te lijve;
- Ik schilder hem in 's Mooren oogen zwart; —
- Want hij ook, vrees ik, komt mijn vrouw te na, —
- En maak dat mij de Moor dankt, mint en loont,
- Omdat ik hem een' deftige ezel maak,
- En strikken voor zijn rust en vrede span,
- Tot razens toe. Hier zit het nog in duister;
- 't Bedrog toont nooit voordat het slaagt zijn luister.
(Af.)
TWEEDE TOONEEL.
Eene straat.
Een HERAUT met eene bekendmaking, gevolgd door een hoop volks.
Het behaagt Othello, onzen edelen en dapperen