Pagina:Sieben und siebzig Gedichte Bd.2.pdf/99

Deze pagina is proefgelezen

Terugblik


Het brandt mij onder beide voeten,
Al loop ik ook op sneeuw en ijs,
Met ademnood wil ik wel boeten,
Tot er geen toren meer verrijst.

Heb mij aan elke steen gestoten,
Zo ben ik uit de stad geijld;
De kraaien hebben mij beschoten
En hagel op mijn hoed gekeild.

Hoe anders heb je mij ontvangen,
Jij stad van onstandvastigheid!
Want al je nachtegalen zongen
Met leeuweriken ‘s nachts om strijd.

De ronde lindenbomen bloeiden,
De klare stromen ruisten hel,
En ach, twee meisjesogen gloeiden!
Toen vlamde het in jou, gezel!