Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/73

Deze pagina is proefgelezen
57

het kasteel terug en vond aldaar alles wat hij noodig had.

Na een paar dagen kwam de molenaar en zeide, dat de oude, die slechts slaag en geen eten gekregen had, gestorven was; en dat de twee andere nog niet gestorven waren en ook te eten kregen, maar dat zij het toch niet lang meer zouden maken, omdat zij zoo treurig en bedroefd waren. Toen kreeg de jager medelijden en deed de ezelinnen bij zich komen. En toen zij bij hem waren, gaf hij haar van de goede salade te eten, zoodat zij wederom hare vorige gedaante verkregen. Toen viel het meisje voor hem op de kniën en zeide: „ach” mijn geliefde! vergeef mij het kwaad dat ik u gedaan heb; mijne moeder had mij er toe gedwongen, en het, geschiedde tegen mijnen zin, want ik bemin u van harte. De wondermantel hangt in eene kast en voor het vogelhart zal ik een braakmiddel innemen.” Toen veranderde hij van gedachte en zeide : „gij kunt het wel bebonden; het is toch hetzelfde, want ik wil u tot mijne huisvrouw aannemen.”

En toen werd de bruiloft gehouden en zij leefden weltevreden met elkander tot aan hunnen dood.

 

 
 

De jonge reus.


Een boer had een zoon, die zoo groot was als het lid eens vingers en in het geheel niet grooter werd.