Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/82

Deze pagina is niet proefgelezen
66

zich ten hoogste, dat de reus nog in leven was. Deze verhaalde : „ik heb slaag gehad, maar wederkeerig ook klappen uitgedeeld, en lekker mede gegeten.” De molenaar was, toen hij dit hoorde, bovenmate verheugd, want thans was de molen onttooverd. De molenaar wilde hem veel geld geven, maar hij sprak: „ik wil geen geld hebben, want ik heb genoeg voor mij,” nam het meel op zijn rug, ging naar huis en zeide aan zijnen baas, dat hij het werk volbracht had en thans zijn loon begeerde. Toen de baas dit hoorde, werd hij weder bang, zoodat het klamme zweet hem uitbrak; hij maakte een venster open om een weinig lucht te scheppen, doch eer hij er om dacht, had de knecht hem een schop gegeven, dat hij door het raam vloog, zoo hoog dat niemand hem meer kon zien. Toen zeide hij tot de vrouw, dat zij nu den anderen schop nemen moest; maar zij antwoordde: „neen, ik kan het niet uithouden,” maakte ook een venster open om lucht te scheppen, en kreeg op hetzelfde oogenblik een schop, dat zij ook het raam uitvloog, en wel nog veel hooger dan haar man. Uit de verte riep de man tot haar: „kom toch bij mij!” doch zij riep: „kom bij mij, ik kan niet bij u komen;” en zij vlogen beiden door de lucht, zonder dat zij bij elkander konden komen, en of zij daar nog vliegen weet ik niet, maar de reus nam zijn ijzeren stok en ging verder.