Pagina:Sprookjes uit de nalatenschap van Moeder de Gans.pdf/84

Deze pagina is niet proefgelezen
68

kan, dan dat gij mij datgene belooft wat u in huis het eerst zal ontmoeten, en wilt gij dat doen, dan schenk ik u het leven, en den vogel voor uwe dochter bovendien.” Dit wilde de man niet doen en zeide: „dat konde wel mijne jongste dochter zijn, die bemint mij het meest, en loopt mij altijd te gemoet, als ik te huis kom!”
Doch de knecht werd bang en zeide : „het kon ook wel een kat of hond zijn!” Toen liet de man zich overreden; hij nam het zingende springende leeuwerikje, en beloofde den leeuw, dat te zullen geven wat hein het eerst zoude tegenkomen.

Toen hij nu te huis kwam, was het eerste wat hein ontmoette, zijne jongste dochter; zij verwelkomde en kuste hem, en toen zij zag, dat hij een zingend springend leeuwerikje had, verheugde zij zich nog meer. Haar vader kon zich niet verheugen, maar begon ie weenen en zeide: „helaas ! mijn kind, dien vogel heb ik duur gekocht, daarvoor heb ik u aan eenen wilden leeuw moeten beloven, die u zekerlijk zal verslinden, zoodra hij u heeft.” Toen verhaalde hij haar hoe dit alles gebeurd was, en zeide tot haar, dat zij niet moest vertrekken. Doch zij vertroostte hem en zeide: „lieve vader, nu gij het beloofd hebt, moet het ook volbracht worden; ik zal heengaan en den leeuw wel temmen, zoodat ik weder gezond bij u kom.” Den volgenden morgen liet zij zich den weg wijzen, en ging in het bosch. De leeuw was een betooverde prins en over dag werden hij en al zijne bedienden leeuwen, maar des nachts kregen zij hunne natuurlijke gedaanten terug. Daar zij nu zeer laat in den avond bij hem kwam, was hij geen