Pagina:Staatsblad 1963-40, Mammoetwet.pdf/10

Deze pagina is proefgelezen

Artikel 74. 1. De bekostiging vangt in elk geval aan, nadat de school vijf achtereenvolgende jaren in het plan is opgenomen.

2. Ten aanzien van een school, die ingevolge artikel 72 voor het eerst in het plan wordt opgenomen, vangt deze termijn aan in het jaar, waarin het beroep werd ingesteld, en ten aanzien van een school, die ingevolge dat artikel weer in het plan wordt opgenomen, in het jaar, waarin de school voor het eerst in het plan werd opgenomen.

3. De aanspraak op bekostiging vervalt, indien de voorgenomen oprichting van de desbetreffende school niet is verwezenlijkt binnen twee jaren na het jaar, waarin de bekostiging een aanvang had kunnen nemen, tenzij Onze minister in bijzondere gevallen anders bepaalt.

Artikel 75. Onze minister kan cursussen voor bekostiging in aanmerking brengen, indien naar zijn oordeel daaraan behoefte bestaat.

Artikel 76. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de uitvoering van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK II
Wijze der bekostiging

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 77. 1. De kosten der gemeentelijke en bijzondere scholen, bedoeld in afdeling I van titel II, worden door het Rijk vergoed met inachtneming van de artikelen 78 tot en met 115.

2. Aan bijzondere scholen, als bedoeld in het eerste lid, wordt uit de openbare kas geen vergoeding toegekend dan krachtens de bepalingen van deze wet.

3. Met betrekking tot een scholengemeenschap kan Onze minister nadere voorschriften geven voor de toepassing van dit hoofdstuk.

Artikel 78. De kosten der scholen zijn:

a. de salarissen, waaronder worden verstaan de kosten van de salarissen en toelagen, bedoeld in artikel 38, de uitkeringen en vergoedingen, waarop de rectoren, de directeuren, de leraren en het overige personeel, bedoeld in artikel 38, aanspraak hebben, de bijdragen tot hun pensioen en tot dat van hun weduwen en wezen, alsmede van de voor hen wettelijk verschuldigde premies;

b. de stichtingskosten, waaronder worden verstaan de kosten van het aankopen, stichten, verbouwen, herbouwen en uitbreiden van de schoolgebouwen en de dienstwoningen van hel personeel, met inbegrip van de kosten ter verkrijging van de grond, die van de verandering van inrichting dier gebouwen, van het herstellen daarvan, voor zover dit niet het gewone onderhoud betreft, alsmede de kosten van het aankopen, van eerste aanleg en van verandering van aanleg van de voor het onderwijs bestemde terreinen;

c. de huren, waaronder worden verstaan de kosten van het huren van de schoolgebouwen of lokalen, van de dienstwoningen en van de terreinen, alsmede de kosten van erfpacht af enig ander zakelijk genotsrecht;

d. de inrichtingskosten, waaronder worden verstaan de kosten van het aanschaffen van schoolmeubelen, leer- en hulpmiddelen en schoolbehoeften, voor zover die aanschaffing niet strekt ter vervanging van schoolmeubelen, leer- en hulpmiddelen, die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer kunnen worden gebruikt, of tot aanvulling van de voorraad van schoolbehoeften in verband met de vermindering door verbruik;

e. de exploitatiekosten, waaronder worden verstaan:

1. de kosten van het onderhoud van de schoolgebouwen of lokalen, dienstwoningen en terreinen en van de daarop rustende lasten;

2. de kosten van het schoonhouden van de schoolgebouwen of lokalen, alsmede die van het gebruik van brandstoffen, elektrische energie, gas en water;

3. de kosten van het onderhoud van de schoolmeubelen en de leer- en hulpmiddelen;

4. de kosten van het aanschaffen van schoolmeubelen, leeren hulpmiddelen en schoolbehoeften, voor zover die aanschaffing strekt ter vervanging van schoolmeubelen, leer- en hulpmiddelen, die ten gevolge van langdurig gebruik niet meer kunnen worden gebruikt, of tot aanvulling van de voorraad van schoolbehoeften in verband met de vermindering door verbruik;

5.de kosten van het in bruikleen verstrekken van boeken en leermiddelen aan daarvoor in aanmerking komende leerlingen;

6. de administratiekosten;

7. de kosten van de oudercommissies, de ouderraden en de schoolraden;

8. andere uitgaven ter verzekering van de goede gang van het onderwijs;

f. de kosten van het godsdienstonderwijs en van het vormingsonderwijs, waaronder worden verstaan de kosten van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 46 en 47.

Artikel 79. 1. De berekening van de vergoeding ten behoeve van gemeentelijke scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en voor hoger algemeen voortgezet onderwijs geschiedt, voor wat betreft:

a. de salarissen, volgens de artikelen 80 en 81;

b. de stichtingskosten, volgens artikel 82;

c. de inrichtingskosten, volgens artikel 84 juncto artikel 82;

d. de exploitatiekosten, volgens de artikelen 87, 88 en 92.

2. De berekening van de vergoeding ten behoeve van bijzondere scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en voor hoger algemeen voortgezet onderwijs geschiedt, voor wat betreft:

a. de stichtingskosten, volgens artikel 83;

b. de exploitatiekosten, volgens de artikelen 87, 88, 90, 91 en 92.

4. De berekening van de vergoeding ten behoeve van gemeentelijke scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs geschiedt, voor wat hetreft:

a. de stichtingskosten, volgens artikel 82;

b. de inrichtingskosten, volgens artikel 84 juncto artikel 82;

c. de exploitatiekosten, volgens de artikelen 89 en 92.

4. De berekening van de vergoeding ten behoeve van bijzondere scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs geschiedt, voor wat betreft:

a. de stichtingskosten, volgens artikel 83;

b. de exploitatiekosten, volgens de artikelen 89 tot en met 92.

5. De berekening van de vergoeding ten behoeve van gemeentelijke en bijzondere scholen voor lager algemeen voortgezet onderwijs en voor beroepsonderwijs, met uitzondering van de kweekscholen voor onderwijzers en de opleidingsscholen voor kleuterleidsters, geschiedt, voor wat betreft:

a. de stichtingskosten, volgens artikel 83;

b. de inrichtingskosten, volgens artikel 85 juncto artikel 83.

6. De berekening van de vergoeding ten behoeve van gemeentelijke en bijzondere kweekschalen voor onderwijzers geschiedt, voor wat betreft de stichtingskosten, de inrichtingskasten en de exploitatiekosten, op overeenkomstige wijze als is bepaald voor de bijzondere scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en voor hoger algemeen voortgezet onderwijs.