Pagina:Staatsblad 1963-40, Mammoetwet.pdf/11

Deze pagina is proefgelezen

7. De berekening van de vergoeding ten behoeve van gemeentelijke en bijzondere opleidingsscholen voor kleuterleidsters, geschiedt, voor wat betreft de stichtingskosten, de inrichtingskosten en de exploitatiekosten, op overeenkomstige wijze als is bepaald voor de bijzondere scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.

8. Voor zover de wijze van berekening der vergoeding ten behoeve van de scholen, vermeld in de voorgaande leden, in die leden niet nader is aangeduid, omvat de vergoeding het bedrag der kosten, voor zover Onze minister daaraan zijn goedkeuring heeft gehecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld het model voor de begroting alsmede richtlijnen voor de raming der exploitatiekosten, een en ander in overleg met de daarvoor in aanmerking komende organisaties.

9. Voor elke soort van scholen worden bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld betreffende de formatie van het niet-onderwijzend personeel, waarvan de salarissen voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij wordt tevens geregeld, voor welke werkzaamheden, behorende tot de taak van dit personeel, op andere wijze vergoeding kan worden verleend, indien voor deze werkzaamheden geen personeel aan de school is verbonden.

10. De vergoeding van de kosten van de avondscholen, de dag-avondscholen en de cursussen omvat het bedrag van deze kosten, voor zover Onze minister daaraan zijn goedkeuring heeft gehecht. De paragrafen 2 tot en met 5 van dit hoofdstuk zijn op deze scholen en cursussen niet van toepassing.

§ 2. Salarissen

Artikel 80. 1. Ter berekening van de vergoeding van de salarissen ten behoeve van een gemeentelijke school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs stelt Onze minister jaarlijks vast:

a. het bedrag, dat in het desbetreffende kalenderjaar voor de door het Rijk in stand gehouden scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs is uitgegeven voor de salarissen van de leraren en het overige personeel, bedoeld in artikel 38, verminderd met het bedrag uit verhaal van wettelijk verschuldigde bijdragen en premies;

b. het bedrag per klasse, verkregen door het bedrag, bedoeld onder a, te delen door een gewogen gemiddelde van het aantal klassen der rijksscholen, bedoeld onder a, naar de toestand op zestien september van het desbetreffende en zestien september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar, waarbij aan het aantal klassen op de eerstgenoemde datum het gewicht l en aan dat op de laatstgenoemde datum het gewicht 2 wordt toegekend;

c. het bedrag, dat in het desbetreffende kalenderjaar voor de door het Rijk in stand gehouden scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs is uitgegeven voor de salarissen van de rectoren, verminderd met het bedrag uit verhaal van wettelijk verschuldigde bijdragen en premies;

d. het bedrag per school, verkregen door het bedrag, bedoeld onder c, te delen door het aantal scholen, bedoeld onder c, naar de toestand op zestien september van het voorafgaande kalenderjaar.

2. De vergoeding omvat:

a. het bedrag, bedoeld in het eerste lid onder b, vermenigvuldigd met een gewogen gemiddelde van het aantal klassen der school naar de toestand op zestien september van het desbetreffende en zestien september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar, waarbij aan het aantal klassen op de Eerstgenoemde datum het gewicht 1 en aan dat op de laatstgenoemde datum het gewicht 2 wordt toegekend;

b. het bedrag, bedoeld in het eerste lid onder d.

Artikel 81. De vergoeding van de salarissen ten behoeve Van een gemeentelijke school voor hoger algemeen voortgezet Onderwijs wordt overeenkomstig artikel 80 berekend naar de bedragen, die zijn uitgegeven voor de salarissen van het personeel van de door het Rijk in stand gehouden scholen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs.

§ 3. Stichtingskosten

Artikel 82. 1. Ter berekening van de vergoeding van de stichtingskosten ten behoeve van een gemeentelijke school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of voor hoger of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, welker gebouw op de dag, met ingang waarvan daarvoor vergoeding wordt toegekend, minder dan een jaar tevoren was voltooid, stelt Onze minister vast, welk bedrag nodig zou zijn voor de stichting van een overeenkomstige rijksschool.

2. Ter berekening van de vergoeding ten behoeve van een school, als bedoeld in het eerste lid, welker gebouw na 31 december 1944 is gesticht en dat op de dag, met ingang waarvan voor dat gebouw vergoeding wordt toegekend, een jaar of meer dan een jaar tevoren was voltooid, stelt Onze minister vast, welk bedrag in het jaar van stichting nodig zou zijn geweest voor de stichting van een overeenkomstige rijksschool.

3. Ter berekening van de vergoeding ten behoeve van een school, als bedoeld in het eerste lid, welker gebouw voor 1 januari 1945 is gesticht, stelt Onze minister het bedrag vast van de werkelijke stichtings- en verbouwingskosten van het gebouw van die school.

4. De vergoeding omvat per jaar:

a. tot het tijdstip, waarop veertig jaren zijn verlopen na het jaar, waarin het gebouw is voltooid, de som, die jaarlijks nodig zou zijn voor rente en aflossing van een geldlening, aangegaan voor het bedrag, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, in veertig annuïteiten bij een rentevoet, vastgesteld door Onze minister in overeenstemming met Onze minister van financiën;

b. een door Onze minister vast te stellen percentage van het bedrag, dat in het jaar, waarin de vergoeding voor het eerst wordt toegekend, nodig zou zijn voor de stichting van een overeenkomstige rijksschool, ter bestrijding van de kosten van verbouw, verandering van inrichting en herstel, voor zover dit niet het gewone onderhoud betreft.

5. Voor de berekening van de vergoeding wordt uitbreiding van een schoolgebouw met een of meer nieuwe lokalen aangemerkt als stichting van een nieuw gebouw.

6. Indien een gebouw of een terrein naar het oordeel van Onze minister niet of niet langer geschikt is voor zijn definitieve bestemming of daaraan geheel of gedeeltelijk wordt onttrokken, wordt voor dat gebouw of terrein of voor dat gedeelte ervan geen of geen verdere vergoeding verleend. In bijzondere gevallen kan Onze minister van het bepaalde in de eerste volzin afwijken.

7. Indien verplaatsing van een school, die în een naar het oordeel van Onze minister voor haar bestemming geschikt gebouw is gehuisvest, naar een ander gebouw een hogere vergoeding zou medebrengen, wordt die hogere vergoeding slechts verleend, indien Onze minister met de verplaatsing heeft ingestemd. Indien deze instemming niet wordt verkregen, blijft de voor het oorspronkelijke gebouw vastgestelde vergoeding gehandhaafd,

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen vastgesteld voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van tijdelijke voorziening in schoolgebouwen of terreinen.

Artikel 83. 1. De vergoeding van de stichtingskosten ten

behoeve van een bijzondere school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of voor hoger of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor een gemeentelijke of bijzondere school voor lager algemeen voortgezet onderwijs of voor beroepsonderwijs omvat de rente en aflossing van geldleningen, die ter bestrijding van deze kosten onder goedkeuring van Onze