Pagina:Staatsblad 1963-40, Mammoetwet.pdf/14

Deze pagina is proefgelezen

wetenschappelijk onderwijs of voor hoger algemeen voortgezet onderwijs over het afgelopen kalenderjaar aanspraak heeft, stelt Onze minister vast na aftrek van de inkomsten, die de gemeente geniet uit schoolgelden.

2. Het bedrag van de vergoeding, waarop de gemeente ten behoeve van een andere school voor voortgezet onderwijs over het afgelopen kalenderjaar aanspraak heeft, stelt Onze minister vast na aftrek van de inkomsten, die de gemeente geniet uit schoolgelden, uit verhaal van wettelijk verschuldigde bijdragen en premies en, voor zover het een school voor lager algemeen voortgezet onderwijs of voor beroepsonderwijs betreft, na af­ trek van de inkomsten, bedoeld in artikel 95, eerste lid onder c en d.

3. Artikel 95, tweede lid, is met betrekking tot gemeentelijke scholen voor lager algemeen voorgezet onderwijs of voor beroepsonderwijs mede van toepassing.

Artikel 95. 1. Het bedrag van de vergoeding, waarop het bestuur van een bijzondere school over het afgelopen kalender­ jaar aanspraak heeft, stelt Onze minister vast na aftrek van:

a. de inkomsten, die het geniet uit schoolgelden;

b. de inkomsten, die het geniet uit verhaal van wettelijk verschuldigde bijdragen en premies;

c. de door Onze minister vast te stellen waarde van de roerende zaken, die door vervreemding of op andere wijze worden onttrokken aan de bestemming, waartoe zij met de vergoeding zijn aangeschaft;

d. de opbrengst van werkstukken.

2. Indien het bestuur zich met de vaststelling van het bedrag, bedoeld in het eerste lid onder c. niet kan verenigen, wordt de daarbedoelde waarde geschat. Op de schatting is artikel 83, zesde en zevende lid, van toepassing.

Artikel 96. Volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regelen worden op de vergoeding in mindering gebracht de salarissen, de toelagen, de uitkeringen en de vergoedingen, waarop aanspraak wordt gemaakt door personeel, benoemd met voorbijgaan van gewezen personeel, dat in het genot is van wachtgeld.

Artikel 97. Van het besluit tot vaststelling, tot weigering of tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de vergoeding zendt Onze minister binnen veertien dagen afschrift aan het bevoegd gezag.

Artikel 98. 1. De uitkering van de vergoeding geschiedt bij voorschot, volgens door Onze minister vast te stellen regelen. Daarbij worden tevens voorschriften gegeven voor de ver­rekening van de uitgekeerde voorschotten met het bedrag van de vastgestelde vergoeding.

2. De betalingen van de vergoedingen worden door de Algemene Rekenkamer verevend tot de door Onze minister of in beroep door Ons vastgestelde en aan dat college mede­ gedeelde bedragen.

§ 7. Overige bepalingen

Artikel 99. 1. Het bestuur van een bijzondere school houdt volgens door Onze minister te stellen regelen op zodanige wijze boek van zijn inkomsten en uitgaven, dat daaruit blijkt, dat de vergoedingen ten behoeve van het onderwijs worden gebruikt. Desverlangd worden aan de door Onze minister aangewezen ambtenaren de boeken en bescheiden ter inzage gegeven. Het bestuur is gehouden deze boeken en bescheiden tien jaren te bewaren.

2. Indien het bevoegd gezag meer dan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of voor hoger alge­ meen voortgezet onderwijs, dan wel meer dan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs in stand houdt, kunnen de bedragen van de vergoeding van de exploitatiekos­ten, toegekend voor elk van die scholen afzonderlijk, onder goedkeuring van Onze minister worden besteed ten behoeve van de exploitatie van die scholen gezamenlijk.

Artikel 100. 1. De stichting, vereniging of instelling kan het bestuur van de school overdragen, indien tevens de school­ gebouwen, de inventaris en de terreinen, ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten en die haar eigendom zijn, worden overgedragen en bij de notariële akte wordt bepaald, dat de verkrijgende stichting, vereniging of instelling de rector, de directeur, de leraren en het overige personeel, bedoeld in artikel 38, met ingang van de dag, waarop het nieuwe schoolbe­stuur als zodanig optreedt, in gelijke betrekkingen aan de school benoemt, als door hen aan die school werden vervuld, en dat deze stichting, vereniging of instelling de verplichtingen over­ neemt, die uit de geldleningen, gesloten ter financiering van de stichtings- en inrichtingskosten van de genoemde gebouwen en terreinen, voor de geldneemster voortvloeien. De verkrijgende stichting, vereniging of instelling treedt tegenover het Rijk en de gemeente in alle uit deze wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van haar rechtsvoorgangster. De akte van over­ dracht is, voor zover zij aan het evenredig registratierecht is onderworpen, hiervan vrijgesteld.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het zonder toestemming van Onze minister vervreemden of met enig zakelijk recht bezwaren van gebouwen, terreinen en roerende zaken, ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, nietig.

Artikel 101. 1. Indien aan gebouwen, terreinen en roerende zaken, ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, door schuld of nalatigheid van de gemeente of van de stichting, vereniging of instelling, die de school in stand houdt, schade wordt toegebracht, worden de kosten van herstel niet door het Rijk vergoed.

2. Indien schade, toegebracht aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van gemeentelijke scholen voor lager alge­ meen voortgezet onderwijs of voor beroepsonderwijs en van bijzondere scholen, voor vergoeding in aanmerking komt, treedt het Rijk in alle rechten, die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.

Artikel 102. 1. Indien blijkt, dat gebouwen, terreinen of roe­ rende zaken, ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, niet behoorlijk worden onderhouden of niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, kan Onze minister bepalen, dat de vergoeding van de exploitatiekosten geheel of gedeel­telijk wordt ingehouden, totdat het bevoegd gezag terzake de nodige voorzieningen zal hebben getroffen.

2. De vergoeding van de exploitatiekosten ten behoeve van gemeentelijke scholen voor lager algemeen voortgezet onder­ wijs of voor beroepsonderwijs en van bijzondere scholen kan eveneens geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, indien het bevoegd gezag de gebouwen, terreinen of roerende zaken geregeld gebruikt of doet gebruiken voor doeleinden, waar­ voor niet ingevolge deze wet vergoeding wordt genoten, tenzij dit geschiedt met toestemming van de inspectie. Van de wei­gering van deze toestemming kan het bevoegd gezag binnen dertig dagen bij Onze minister in beroep komen.

Artikel 103. 1. Indien gebouwen of terreinen van scholen, als bedoeld in artikel 82, eerste en tweede lid, aan hun be­stemming worden onttrokken, dan wel indien de vergoeding van de stichtingskosten wordt ingehouden, is de gemeente aan het Rijk verschuldigd het gedeelte van die ontvangen vergoeding, overeenkomende met het bedrag van de aflossing van de geldlening, bedoeld in het vierde lid onder a van dat artikel, verminderd met 1,25 ten honderd van het bedrag van die lening over elk jaar, waarover ten behoeve van die scholen een ver­goeding is ontvangen, als bedoeld in het vierde lid onder b van dat artikel.

2. Ingeval de toepassing van het eerste lid tot onbillijkheden zou leiden, kan Onze minister het daar genoemde per­centage verhogen.