Pagina:Staatsblad 1963-40, Mammoetwet.pdf/15

Deze pagina is proefgelezen

Artikel 104. 1. Indien gebouwen, terreinen of roerende zaken van gemeentelijke scholen voor lager algemeen voortgezet onderwijs of voor beroepsonderwijs en van bijzondere scholen, ten behoeve waarvan een vergoeding in de stichtingskosten of inrichtingskosten wordt genoten, aan hun bestemming worden onttrokken of met toestemming van Onze minister worden vervreemd, anders dan bedoeld in artikel 100, eerste lid, dan wel, indien die vergoeding wordt ingehouden, is het bevoegd gezag aan het Rijk verschuldigd het bedrag van de geschatte waarde van die gebouwen, terreinen of rocrende zaken, dan wel is het verplicht, buiten het geval van vervreemding, de eigendom van die gebouwen, terreinen of roerende zaken binnen vier maanden aan het Rijk over te dragen.

2. Bij toepassing van het eerste lid:

a. gaan, voor zover de vergoeding omvatte rente en aflossing van door het bevoegd gezag aangegane geldleningen, die nog niet zijn afgelost, de verplichtingen terzake op het Rijk over;

b. is het Rijk, voor zover de vergoeding werd toegekend overeenkomstig artikel 83, negende lid, aan het bevoegd gezag verschuldigd een bedrag, gelijk aan het niet afgeloste deel van de daarbedoelde geldlening.

3. Bij overdracht van de eigendom van gebouwen, terreinen of roerende zaken ingevolge het eerste lid vergoedt het Rijk, indien gedeelten van de gebouwen, terreinen of roerende zaken uit eigen middelen zijn bekostigd en hiervoor Been vergoeding werd genoten, de geschatte waarde daarvan.

4. Schattingen, als bedoeld in dit artikel, geschieden naar de toestand op het tijdstip, waarop de vergoeding eindigt, overeenkomstig artikel 83, zesde en zevende lid.

5. Geschillen over de toepassing van dit artikel worden door Ons beslist.

Artikel 105. De artikelen 103 en 104 zijn niet van toepassing, indien en voor zover Onze minister heeft goedgekeurd, dat gebouwen, terreinen of roerende zaken worden bestemd, voor ander onderwijs, dan wel worden gebruikt voor andere culturele of maatschappelijke doeleinden.

Artikel 106. Het bevoegd gezag geeft Onze minister alle inlichtingen, die deze voor de toepassing van dit hoofdstuk verlangt.

Artikel 107. 1. Indien het bestuur van een bijzondere school de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften niet nakomt, kan Onze minister bepalen, dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden.

2. Onze minister kent de vergoeding wederom toe, indien hem blijkt, dat de reden voor de toepassing van het eerste lid is vervallen.

Artikel 108. Van een ingevolge dit hoofdstuk door Onze Minister genomen besluit, houdende weigering van de goedkeuring van plannen of begrotingen, dan wel tot vaststelling, tot weigering of tot gehele of gedeeltelijke inhouding van de vergoeding, kan het bevoegd gezag binnen dertig dagen, nadat het te zijner kennis is gebracht, bij Ons in beroep komen.

Artikel 109. Bij algemene maatregel van bestuur worden Voorschriften gegeven omtrent de uitvoering van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK III
Beëindiging der bekostiging

''Artikel 110. 1. Een openbaar gymnasium wordt opgeheven En de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzonder 8Ymnasium gaat verloren, indien de school in de laatste twee eerjaren gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens is bezocht door minder dan gemiddeld zestien leerlingen per leerjaar.

2. Een openbaar atheneum wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzonder atheneum gaat verloren, indien de school in de laatste twee leerjaren gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens is bezocht door minder dan gemiddeld twintig leerlingen per leerjaar.

3. Een openbaar lyceum wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzonder lyceum gaat verloren, indien de school in de laatste twee leerjaren van onderscheidenlijk het gymnasium en het atheneum gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens is bezocht door minder dan onderscheidenlijk gemiddeld twaalf en vijftien leerlingen per leerjaar dan wel, in een gemeente met minder dan 50 000 inwoners, door minder dan onderscheidenlijk gemiddeld acht en tien leerlingen per leerjaar.

4. Een openbare school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzondere school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs gaat verloren, indien de school in het derde en het vierde leerjaar gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens is bezocht door minder dan gemiddeld vierentwintig leerlingen per leerjaar.

5. Een openbare school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs wordt opgeheven en de aanspraak op bekostie ging ten behoeve van een bijzondere school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs gaat verloren, indien de school in het tweede en het derde leerjaar gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens is bezocht door minder dan gemiddeld vierentwintig leerlingen per leerjaar dan wel, in een gemeente met minder dan 50 000 inwoners, door minder dan gemiddeld zestien leerlingen per leerjaar.

6. Een openbare school voor lager algemeen voortgezet onderwijs wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzondere school voor lager algemeen voortgezet onderwijs gaat verloren, indien de school in het hoogste leerjaar gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens is bezocht door minder dan gemiddeld vijfentwintig leerlingen per leerjaar.

7. Een openbare kweekschool voor onderwijzers wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzondere kweekschool voor onderwijzers gaat verloren, indien de school in de leerjaren van de eerste leerkring gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens is bezocht door minder dan gemiddeld twintig leerlingen per leerjaar.

8. Een openbare opleidingsschool voor kleuterleidsters wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzondere opleidingsschool voor kleuterleidsters gaat verloren, indien de school in het derde leerjaar gedurende drie achtereenvalgende jaren telkens is bezocht door minder dan gemiddeld twintig leerlingen per leerjaar.

9. Een openbare school voor kunstonderwijs wordt opgeheven en de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een bijzondere school voor kunstonderwijs gaat verloren, indien de school in het tweede en de hogere leerjaren van alle afdelingen tezamen gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens is bezocht door minder dan gemiddeld tien leerlingen per leerjaar.

10. Voor wat betreft de overige scholen voor beroepsonderwijs, wordt een afdeling van een openbare school opgeheven en gaat de aanspraak op bekostiging ten behoeve van een afdeling van een bijzondere school verloren, indien de afdeling in het tweede en de hogere leerjaren gedurende drie achtereenvolgende jaren telkens is bezocht door minder dan gemiddeld twaalf, tien en acht leerlingen per leerjaar, naar gelang het betreft een school voor onderscheidenlijk lager, middelbaar en hoger beroepsonderwijs.

11. De voorgaande leden zijn eveneens van toepassing op de schoten of afdelingen van scholen, die in een scholengemeenschap zijn verenigd, met dien verstande dat de in die leden genoemde aantallen leerlingen — tenzij het cen lyceum betreft — met drie vierden worden vermenigvuldigd. Voor een gymnasium, een atheneum of een school voor hoger algemeen