Pagina:Staatsblad 1963-40, Mammoetwet.pdf/9

Deze pagina is proefgelezen

3. In ieder geval geldt een rijksschool als noodzakelijk in de zin van het vorige lid, indien een verzoek om opneming in het plan, als bedoeld in artikel 66, eerste en derde lid, van een gemeentelijke school, uitblijft en daardoor niet voldoende is voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs in een genoegzaam aantal scholen.

Artikel 66. 1. Een verzoek om opneming in het plan wordt voor 1 februari van het jaar, voorafgaande aan dat van de vaststelling, bij Onze minister ingediend door of namens de gemeenteraad, indien het een gemeentelijke school betreft, en door of namens het schoolbestuur, indien het een bijzondere school betreft.

2. Ten minste eenmaal in de drie jaren stellen gedeputeerde staten vast, of voldoende is voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs in een genoegzaam aantal scholen.

3. Gedeputeerde staten kunnen de gemeente opdragen een verzoek te richten tot Onze minister om opneming in het plan van een gemeentelijke school, indien de ouders, voogden en verzorgers van een naar hun oordeel voldoend aantal leerlingen hiertoe de wens hebben te kennen gegeven en de gemeente daaraan niet heeft voldaan.

4. Elk verzoek is met redenen omkleed, vermeldt de aard en de plaats van vestiging van de school en gaat vergezeld van een prognose omtrent de te verwachten omvang. Indien het verzoek namens de raad of het schoolbestuur wordt ingediend door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, dat zich de bevordering van het voortgezet onderwijs ten doel stelt, is het vervat in een deelplan, waarin, zijn opgenomen, de scholen, waarvan de oprichting in de drie kalenderjaren, waarover het plan zich uitstrekt, door dat lichaam wordt voorgestaan.

Artikel 67. 1. Het plan vermeldt van elke school de aard, de plaats van vestiging en de te verwachten omvang en geef! aan, welke scholen in het eerste jaar voor bekostiging uit 's Rijks kas in aanmerking zullen worden gebracht.

2. Behoudens het bepaalde in het derde lid zijn in ieder plan mede opgenomen de scholen uit het vorige plän, die nog niet voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht.

3. Op verzoek vân de aanvrager, dan wel indien zich naar het oordeel van Onze minister omstandigheden hebben voorgedaan, die bij de vaststelling van een plan niet bekend waren, kan uit het plan een in een vorig plan opgenomen school vervallen.

Artikel 68. Indien Onze minister van oordeel is, dat een andere school dan gevraagd wordt, dan wel een andere plaats van vestiging meer in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen, treedt hij, alvorens het Plan wordt vastgesteld, in overleg met de aanvrager.

Artikel 69. 1. Onze minister neemt in het plan in elk geval op de dagscholen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat zij, gelet op de belangstelling voor het desbetreffende schooltype en het leerlingenverloop, een en ander volgens statistische gegevens, waaronder die, verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, in het laatste leerjaar zullen worden bezocht door ten minste:

a. twintig leerlingen, voor wat betreft een gymnasium in een gemeente met minder dan 50 000 inwoners en op een afstand van meer dan tien kilometer van de grens van een gemeente met 50 000 of meer inwoners, en vierentwintig leerlingen, voor wat betreft een gymnasium in de overige gevallen;

b. vierentwintig leerlingen, voor wat betreft een atheneum in een gemeente met minder dan 50 000 inwoners en op een afstand van meer dan tien kilometer van de grens van een gemeente met 50 000 of meer inwoners, en dertig leerlingen, voor wat betreft een atheneum in de overige gevallen;

c. veertig leerlingen, voor wat betreft een lyceum, met dien verstande dat voor het gymnasium geldt een aantal van ten minste achttien en voor het atheneum van ten minste tweeëntwintig;

d. dertig leerlingen, voor wat betreft een school voot hoger algemeen voortgezet onderwijs;

e. vijftien leerlingen, voor wat betreft een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, met dien verstande dat de school in het derde leerjaar zal worden bezocht door ten minste dertig leerlingen;

f. veertig leerlingen, voor wat betreft een school voor lager algemeen voortgezet onderwijs;

g. vier en vijftig leerlingen, voor wat betreft een lagere technische school met driejarige cursus en twee vakrichtingen;

h. veertig leerlingen, voor wat betreft een school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs, waarbij het tweede leerjaar als laatste wordt aangemerkt;

i. twintig leerlingen, voor wat betreft een middelbare landbouwschool;

j. zestien leerlingen, voor wat betreft een lagere landbouwschool.

2. Een scholengemeenschap, in zich verenigende twee of meer van de in het eerste lid onder a tot en met j genoemde scholen, wordt in ieder geval in het plan opgenomen, indien op gelijke wijze als volgens het eerste lid kan worden aangetoond, dat het laatste leerjaar van elk der samenstellende scholen, tenzij het een lyceum betreft, zal worden bezocht door ten minste drie vierden van het daarvoor in het eerste lid genoemde aantal.

3. Bij de toepassing van de voorgaande leden worden niet in aanmerking genomen de leerlingen, voor wie binnen redelijke afstand plaatsruimte beschikbaar zal zijn op een gelijksoortige school, waar het verlangde onderwijs wordt gegeven, tenzij deze school uitsluitend voor interne leerlingen bestemd is.

Artikel 70. 1. Het plan wordt binnen een maand na de vaststelling in de Nederlandse Staatscourant openbaar gemaakt en toegezonden aan het bevoegd gezag en aan het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, bedoeld in artikel 66, vierde lid.

2. Indien aan een verzoek om opneming van een school in het plan geen gevolg is gegeven, worden de redenen hiervan bij de toezending van het plan aan de aanvrager medegedeeld.

Artikel 71. Tegen een beschikking, als bedoeld in artikel 67, derde lid, voor zover het betreft het vervallen van een school uit het plan niet op verzoek van de aanvrager, alsmede tegen de beschikking, bedoeld in artikel 70, tweede lid, kan de aanvrager binnen dertig dagen na de dag van openbaarmaking van het plan in de Nederlandse Staatscourant bij Ons voorziening vragen terzake dat:

a. de beschikking met een algemeen verbindend voorschrift strijdt;

b. Onze minister bij het geven van de beschikking van zijn bevoegdheid kennelijk tot een ander doel gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden, waartoe die bevoegdheid is gegeven;

c. Onze minister bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de beschikking heeft kunnen komen;

d. Onze minister anderszins heeft beschikt in strijd met enig in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur.

Artikel 72. Indien het beroep gegrond wordt verklaard, neemt Onze minister de school op in het eerste na Onze beslissing vast te stellen plan van scholen.

Artikel 73. Zodra de bekostiging van een in het plan opgenomen school een aanvang kan nemen, doet Onze minister daarvan mededeling aan het bevoegd gezag en aan het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, bedoeld in artikel 66, vierde lid.