Pagina:Stedman, Reize naar Surinamen en Guiana Vol 1 (1799).pdf/169

Deze pagina is proefgelezen

Negers, geboren was, en als een gunst afsmeekte, om met hun eene Koffy-Plantagie te mogen bearbeiden.

Ik nam, zoo dra mogelyk, de gelegenheid waar, om by Mevrouw DEMELLY te verneemen, wat 'er van de beminnelyke JOANNA geworden was. Zy onderrigtte my, dat Mevrouw D. B, in stilte aan boord van de Boreas ontsnapt was; dat de jonge slavin tans by eene Tante was, alwaar zy wagtte, om wel dra naar Fauconberg gezonden te worden; en dat zy aldaar zoude zyn zonder hulp, overgegeven aan het goeddunken van eenigen Opzigter zonder grondbeginzelen, benoemd door de schuldëisschers, die zig van de Plantagie hadden meester gemaakt, tot dat dezelve, als mede de slaaven, ten hunnen voordeele zouden verkogt zyn. — Groote God! riep ik uit! — Dadelyk vlood ik naar de ongelukkige JOANNA, en vond haar in traanen zwemmende. — Zy keek my aan! O! welken indruk maakte dit niet op my! Ik besloot van dit oogenblik af aan, om haar tegen alle belediging te verdedigen, en ik volhardde ook daar in, gelyk men by vervolg zien zal. Dat myne jeugd en ongemeene gevoeligheid hier ter myner verschooning pleiten! Myn gedrag ten minsten zal door hun, die een meêdogend hart omdragen, niet kunnen veroordeeld worden.