eindigde deeze zonderlinge aanspraak met my de hand te drukken. Wy naamen toen afscheid van hem, als mede van zyne dogter, een jong en schoon meisjen, die, toen ze ons zag vertrekken, traanen stortte. — Den zelfden avond wierpen wy het anker voor de Matapaca-Kreek.
Ik maakte alhier van myne vaartuigen twee oorlogschepen; het een wierd genoemd de Charon, en het ander de Cerberus; naamen, onder welken ik dezelven geduurende het overige van mynen tocht onderscheiden zal. Wy vervolgden onzen weg met de Cottica op te zeilen, om de Rivier Commewyne te kunnen inloopen, en wy zeilden voorby aangenaame Suikeren Koffy-Plantagiën, die aan den oever deezer beide Rivieren, op den afstand van één of twee mylen van elkander, gelegen zyn.
Den 6den, maakten de soldaaten van myne krygsbende hunne maaltyd aan den wal gereed, en wandelden op de fraaije Plantagie, genaamt het Geval. Des avonds van den zelfden dag, wierpen wy het anker voor de Peréca-Kreek.
Des anderen daags voeren wy steeds de Cottica op, en wy stapten aan wal op de Plantagie, genaamt Alia. Wy wierden op alle die Plantagiën, welke wy aandeeden, zeer wel ontfangen, maar zy wierden al langer hoe minder in getal, naar maate het bed der Rivier naauwer wierd.