Pagina:Stedman, Reize naar Surinamen en Guiana Vol 1 (1799).pdf/271

Deze pagina is proefgelezen

In weerwil van den gunstigen oogenschyn van des avonds te vooren, bevond ik my den 24sten zeer ziek. Ik had moeite om over eind te blyven zitten in myne hangmat, waar onder myn kleine Neger QUACO over den staat van zynen meester ontroostbaar was; en des anderen daags wierd de arme jongen zelf ziek. Ik was ter zelfder tyd genoodzaakt, om drie mannen, die door de koorts waaren aangetast, naar Devil's Harwar te zenden. De ongelukken komen zelden alleen; ik ontfing, in dit elendig tydstip, de tyding, dat de Officier OWEN by zyne aankomst op de Plantagie Alida gestorven en aldaar begraven was. Myn Vaandrig, COTTEMBERG, had ook daags te vooren zyne levensdagen geëindigt. Wat my zelven betrof, my stond tans een gelyk lot te wagten. Ik zag my tans door eene heete koorts aangetast, zonder Officiers, zonder soldaaten, hebbende geene andere hulp, dan die my de ongelukkige Neger-slaaven bezorgen konden, en welke zig bepaalde tot het koken van water voor de thee. Men kan oordeelen, hoe troostelyk het voor ons was, toen ik denzelfden avond, op welken zulk eene opëenstapeling van onheilen onzen ondergang scheen te bedreigen, van den Colonel bevel ontfing, om my met de vaartuigen naar Devil's Harwar te begeeven, alwaar ik ook