die in een vetten grond welig groeit. Die van Surinamen weegt zomtyds drie of vier ponden, en één akker kan wel tien of twintig duizend ponden opbrengen: dezelve is zeer aangenaam van smaak, het zy gekookt, het zy gebraden, en bovendien zeer gezond, en gemakkelyk te verteeren. Van binnen is zy wit, en van buiten heeft ze eene hooge purper kleur, naar het zwart hellende. Haare gedaante is zeer onregelmatig. De ignames komen voort van spruiten, welke men op eenen korten afstand van elkander plant; en na verloop van zes maanden geraken zy tot haare volkomene rypheid. De bladen beginnen dan bleek te worden. Tot dien tyd toe hebben zy eene zeer donkere groene kleur. Deeze wortels kruipen langs den grond, even als het eiloof. Zy maaken het voornaamste voedzel der slaven in de West-Indiën uit, en dienen hun zelfs tot brood. Men kan ze geduurende een jaar, of daaromtrent bewaaren; zy zyn dienstig op lange reizen, en men voert ze dikwils naar Engeland over. Ik zag ook nog eene andere zeer kleine wortel, waar aan men in Surinamen den naam van naapjes geeft. Men eet ze op dezelfde wyze, als de igname, maar zy is veel beter. Beiden vervullen hier de plaats van aardäppelen, wortelen en raapen, die ons in Engeland van zulk eene groote nuttigheid zyn.
Pagina:Stedman, Reize naar Surinamen en Guiana Vol 2 (1799).pdf/103
Deze pagina is proefgelezen