wilde; en de wreedäart liet de straföeffening oogenblikkelyk op nieuw beginnen. Ik wilde hem, maar vrugteloos, tegen houden; hy verklaarde my, dat het minste uitstel, wel verre om hem van besluit te doen veranderen, zyne wraak slechts onverzoenbaarer en verschrikkelyker maakte. My stond niets anders te doen, dan dit afschuwelyk wangedrocht te ontwyken, en zig, even als een wild beest, met bloed te laten verzadigen. Van dien dag af, besloot ik alle gemeenschap met de Opzichters af te breken, en ik konde my niet wederhouden, om hen allen te vervloeken. Naar de reden van deeze onmenschelyke daad onderzoek gedaan hebbende, vernam ik met zekerheid, dat de eenige misdaad van dit ongelukkig meisjen daar in bestond, dat zy de omhelzingen van haaren vervloekten beul standvastig geweigerd had. De schelm, door jaloersheid en wraakzucht aangedreven, deed, onder voorwendzel van ongehoorzaamheid, haar zoo levendig van één ryten. Ik heb dit arm meisjen in den staat, waar in ik haar vond, afgeteekend, en ik ben overtuigd, dat dit gezicht het medelyden van elk gevoelig mensch verwekken zal.
Tot hier toe geene gelegenheid gehad hebbende, om van de Samboes te spreken, zal ik tans zeggen, dat het een zoort is tusschen mulatten en