DERTIENDE HOOFTSTUK.
Beschryving van eene Suiker-Plantagie. — Huisselyk geluk in zekere hut. — Krygs-verrigtingen van den Generaal FOURGEOUD. — De Duncane, Igname en Soubacou. — Wreedheden van zommige Opzigters der Plantagiën. — Onderscheidene zoorten van visschen. — Misnoegen van eenen Capitain der muitelingen.
Ik heb gezegd, dat ik op de Hoop; het gelukkigst leven leidde. Myn geluk duurde nog, toen de heer en mevrouw LOLKENS, my een bezoek hebbende komen geven, my in de gelegenheid stelden, om my te kunnen vervoegen aan de heeren PASSELAIGE, vader en zoon, te Amsterdam, die de nieuwe eigenaars van myne JOANNA waaren. Zy noodigden my bovendien, om haar op de Hoop te laten komen, alwaar het verblyf haar aangenaamer zoude zyn, dan op Fauconberg, of te Paramaribo: men kan denken, of ik ook gaarne daar in toestemde; en aanstonds gaf ik aan de slaven last, om eene wooning van Latanusboomen-hout te maken, ten einde haar daar in te ontfangen.