Pagina:Stijl vol 01 nr 01 p 001-006.djvu/2

Deze pagina is proefgelezen

zullen ze niet meer angstvallig vasthouden aan hunne individualiteit. Zij zullen aan gene zijde eener beperkende individualiteit het algemeene principe dienen. Het algemeene principe diendende zullen zij vanzelf een organischen stijl moeten voortbrengen. Voor de verspreiding van het schoone is niet een sociale, maar eene geestelijke gemeenschap noodzakelijk. Eene geestelijke gemeenschap kan echter niet ontstaan zonder opoffering van eene eerzuchtige individualiteit.
Slechts bij consequente doorvoering van dit beginsel kan, uit eene nieuwe verhouding van kunstenaar tot samenleving, de nieuwe beeldende schoonheid zich in alle voorwerpen als stijl gaan openbaren.

Leiden, 16—VI—1917. REDACTIE

DE NIEUWE BEELDING IN DE SCHILDERKUNST

DOOR PIET MONDRIAAN. 1. INLEIDING. [1]

Het leven van den huidigen, gecultiveerden mensch keert zich langzamerhand van het natuurlijke af: het wordt al meer en meer abstract leven.
Waar het natuurlijke (uiterlijke) meer en meer „automatisch” wordt, zien we de levensaandacht zich meer en meer op het innerlijke vestigen. Het leven van den werkelijk modernen mensch is noch op het materieele òm het materieele gericht, noch domineerend gevoelsleven, maar treedt als meer zelfstandig leven van den zich bewustwordenden menschelijken geest op.
De moderne mensch — tòch een eenheid van lichaam, ziel en geest — toont een veranderd bewustzijn: alle levensuitingen nemen een andere verschijning aan, en wel een meer bepaald abstracte.
Zoo ook de kunst: als product van een andere dualiteit in den mensch gaat zij zich uiten: als product van een gecultiveerd uiterlijk en een verdiept, meer bewust innerlijk — als zuivere beelding van den menschelijken geest, komt zij tot uitdrukking in een zuiver æsthetisch beeldende, in een abstracte verschijning.

De werkelijk kunstenaar voelt de abstractie der schoonheidsontroering bewust: hij erkent bewust, dat de schoonheidsontroering cosmisch, universeel is. Deze bewuste erkenning heeft abstracte beelding ten gevolge — bepaalt hem tot dàtgene, wat uitsluitend universeel is.
De nieuwe beelding kan dus niet verschijnen in (natuurlijke) concrete voorstelling, welke — ook zelfs bij universeele ziening — steeds min of meer op het individueele wijst, althans het universeele in zich verbergt.
Zij kan niet gehuld zijn in dàtgene wat het individueele karateriseert: den natuurlijken vorm

  1. Deze inleiding wil zijn een résumé van een aantal artikelen, waarin de verschillende, hier slechts aangeduide begrippen, nader zullen worden verklaard.