Pagina:Stijl vol 01 nr 01 p 001-006.djvu/5

Deze pagina is proefgelezen

Kunnen we door aanschouwing tot de erkenning komen, dat het bestaan van alle dingen voor ons aesthetisch bepaald wordt door evenwichtige verhouding, het begrip van deze manifestatie der eenheid is reeds in kiem in ons bewustzijn aanwezig, daar dit een verbizondering is van het universeel bewustzijn, dat eenheid is.
Groeit het bewustzijn in den mensch van vaagheid tot bepaaldheid, zoo zal ook het begrip van eenheid meer en meer in den mensch tot bepaaldheid komen. Het gevorderd, het tot bepaaldheid gekomen tijdsbewustzijn (d. i. het bewustzijn, waartoe de tijd gekomen is — de tijdgeest) zal zich noodwendig in bepaaldheid moeten uitdrukken. Zoo ook de kunst: zij zal in bepaaldheid moeten beelden.

Wordt de eenheid „in bepaaldheid” gezien, wordt de aandacht alléén op het universeele gericht, dan zal de afzonderlijkheid, het individueele, in de beelding verdwijnen — zooals de schilderkunst getoond heeft. Als het individueele niet meer in den weg staat, kan het universeele zich zuiver beelden. Dan eerst kan het universeel bewustzijn (intuïtie) — de oorsprong aller kunst — zich rechtstreeks uiten; een zuiverder kunstuiting ontstaat.
Deze ontstaat echter niet vóór den tijd. Het tijdsbewustzijn bepaalt de kunstuiting: de kunstuiting weerspiegelt het tijdsbewustzijn. Alleen de kunstuiting is thans werkelijk levend, welke het huidig — het komend — tijdsbewustzijn tot uitdrukking brengt.
Zien we — in tijd — het bewustzijn in den mensch groeiende tot bepaaldheid, zien we het — in tijd — zich ontwikkelende van het individueele tot het universeele, dan is het ons logisch dat de nieuwe beelding nooit weder tot vorm — of natuurlijke kleur zal kunnen terugkeren. Dan is het ons logisch, dat de consequente groei en ontwikkeling der abstracte beelding zich moet voortzetten, tot zij culmineert.
Eenzijdige ontwikkeling, gemis aan schoonheidscultuur of ook traditie moge haar tijdelijk tegenhouden — een abstracte, een inderdaad nieuwe beelding is den nieuwen mensch noodzakelijk.

Eerst als de nieuwe tijdgeest in meerdere algemeenheid verschijnt, zal de nieuwe beelding meer algemeene behoefte worden: dàn eerst zijn alle factoren aanwezig om haar te doen culmineeren.
Evenwel — de behoefte aan een nieuwe beelding bestaat, want we zien haar door den kunstenaar van heden tot stand komen: het principieele van de nieuwe beelding der toekomst is reeds daàr.
In het principieele van elke beelding, de karakteristiek van elke kunstuiting, gelegen in de verwerking van de beeldingsmiddelen — we zien dit principieele in de tot nieuwe verwerkte beeldingsmiddelen der nieuwe beelding duidelijk uitgesproken. De nieuwe beeldingsmiddelen getuigen van een nieuwe ziening. Is het doel aller kunst verhoudingsbeelding, de meer bewuste ziening brengt dit doel eerst thans tot klare uitdrukking — juist door de beeldingsmiddelen.
Als in de juiste verwerking van de beeldingsmiddelen en de toepassing daarvan, de compositie, de eenig zuiver beeldende uitdrukking van kunst gelegen is, moeten de beeldingsmiddlen volkomen in overeenstemming zijn met hetgeen zij te beelden hebben. Moeten zij rechtstreeks uitdrukking van het universeele zijn, zoo zullen zij niet anders dan universeel, d. i. abstract kunnen wezen.

5