Pagina:Stijl vol 01 nr 02 p 013-018.djvu/2

Deze pagina is proefgelezen

als het volstrekte, komt het volstrekte in de natuur slechts in natuurlijke kleur en vorm verborgen of gesluierd tot beelding. Hoewel het universeele zich beeldt als het volstrekte, in lijn door het rechte, in kleur door het vlakke, het pure en in verhouding door het evenwichtige, openbaart het universeele zich in de natuur slechts als drang naar het volstrekte — als drang naar het rechte, het vlakke, het pure, het evenwichtige, en wel door spanning van vorm (lijn), vlakheid, intensiteit, zuiverheid van natuurlijke kleur en natuurlijke harmonie.
Het volstrekte nu naar voren te brengen, is hetgeen de kunst tot uitdrukking brengt, is hetgeen zoowel het universeele als het individueele van alle stijlbeelding inhoudt. Het universeele van stijl maakt het volstrekte aanschouwelijk door het individueele van stijl. Omdat het individueele van stijl aangeeft de wijze waarop en de mate waarin het volstrekte aanschouwelijk gemaakt is, vertoont het de geestesgesteldheid van den tijd en is juist dàtgene wat een stijl voor een zekeren tijd geschikt doet zijn, wat de levenswaarde van een stijl uitmaakt.
Het individueele van stijl is dus niet te scheiden van het universeele van stijl (de stijl als tweeheid stellen we hier slechts voor om te komen tot zuiver begrip van hare beteekenis).
De schilderkunst kan het volstrekte op tweeërlei wijzen beelden: in bepaaldheid, d. i. zooals het buiten ons niet verschijnt, en in vorm en natuurlijke kleur gesluierd, zooals het door de natuur tot uitdrukking komt. Op de eerste wijze verschijnt de stijl geheel en al op de wijze der kunst, op de tweede wijze komt zij steeds min of meer op de wijze der natuur tot uiting.
Op de wijze der natuur, want ook de natuur vertoont stijl. Evenals de kunst, vertoont zij inderdaad het universeele van stijl door het bizondere, het individueele, want elk ding openbaart op zijn eigen wijze het universeele. Zoo kunnen we zeggen dat de natuur ook het individueele van stijl vertoont. Maar op geheel andere wijze dan de kunst. Want in de natuur is het individueele van stijl geheel gebonden aan het bizondere, aan de natuurlijke verschijning der dingen, terwijl in kunst het individueele van stijl daarvan volkomen vrij moet zijn, en alleen gebonden is aan tijd en plaats. Daarom kan de kunst in volkomenheid stijl beelden, waar stijl in de natuur meestal gesluierd blijft. Zal de kunst in volkomenheid beelden, zoo moet zij zich zoodanig vrij maken van de natuurlijke verschijning der dingen, dat zij die niet beeldt: dan moet zij de gespannenheid van vorm, de intensiteit van kleur en de harmonie, welke de natuur vertoont, in een abstracte verschijning beelden.
Doch, hoe dan ook — steèds brengt de schilderkunst de zichtbare stijl in de natuur tot een den mensch ontroerende uitdrukking: steeds werkt zij min of meer de stijl in de natuur tot stijl in kunst om. De schilder ziet in diè mate stijl in de natuur, dat hij tot stijlbeelding als vanzelf gedreven wordt. De stijl in de natuur vereenigt zich, als het ware, met het stijlgevoel in den kunstenaar: door het in-een-gaan van stijl in uiterheid en stijl in innerlijk wordt het kunstwerk geboren. Zoo komt de stijl, welke de natuur vertoont, door de schilderkunst tot zùlk een uitdrukking, dat zij (betrekkelijk) algemeen voel- en zichtbaar wordt.
Het artistiek temperament, het aesthetisch zien, erkent den stijl; de alledaagsche 14