„Uiteengevallen is deze moderne tijd en nog uiteengevallener zal hij worden”. En „de moderne kunst is hopeloos van uiteenvalling en ongeloof”. Gelukkig! Het is niet deze tijd die uiteenvalt, maar het is juist de oude tijd, de oude kultuur, de schijnkultuur, welke op emotie, geloof en nuance gegrondvest was; de oude tijd, welke een kunst voortbracht met schijnlicht, schijnwarmte (in de schilderkunst was deze warmte voor driekwart lapus lazzuli, kraplak, omber, gebrande terra sienna) schijndiepte, schijnverhevenheid, schijninnigheid en schijngevoeligheid, een kultuur die als resultaat eindigt in één groot schavot.
De vormen van de oude kultuur vallen uiteen omdat het wezen van een nieuwe kultuur reeds innerlijk in de menschheid aanwezig is. De openbaring van dit conflict is de wereldkamp dien wij thans medemaken. Openbaren doet de nieuwe kultuur zich door enkelen. Zij zijn de dragers van een nieuwe wereld, een nieuwen tijd. De schijn wordt voor het wezen verwisseld. De vaagheid wordt bepaaldheid. Nuance wordt kleur. Schijnruimte wordt ruimte. Schijndiepte, diepte. Emotie, bewustzijn. Drift, rede. Oorlog, recht. Natuur, stijl.
De nieuwe kultuur, die nog vaag is in de massa, komt in enkelen, kunstenaars en denkers, tot klaarheid. Zij brengen haar tot logische uitdrukking. Is het dus wonder, dat zij, die met deze uitdrukking belast zijn, en verzadigd zijn van al die oude waarden eener bedrieglijke schijnkultuur, afkeerig zijn van den fetisch, de primitieve argeloosheid, de willekeur van de individualiteit, de leugen der imagerie, de sentimentaliteit der innigheid, teederheid enz. Hoewel deze oude waarden belangrijk waren voor den tijd waarin ze ontstonden, zijn ze des te onbelangrijker in een tijd, waarin ze verdwijnen. En die tijd is deze tijd. Is het wonder, dat de kunstenaars, die het nieuwe tijdsbewustzijn bekennen, nieuwe fundamenten leggen voor de beeldende kunst om tot een absolute gestaltegeving van dat tijdsbewustzijn te komen? Is het wonder, dat zij, die nog leven onder de suggestie van den uiteenvallenden vorm van het verleden, den nieuwen vorm aangezien voor „verstarring” en „versterving” (van den ouden vorm), in plaats van voor dat, wat hij inderdaad is: de vrucht van het verleden. In het wonder, dat zij hen, die uit deze suggestie zijn wakkergeschut, houden voor cerebralisten, dogmatici, vivisecters, ontleders, moordenaars, bewuste experimentalisten en geleerden, omdat zij de bijzonderheid opofferden aan het algemeene? [1] Het staat nog te bezien of de liefde van hen, die zoo beeldend te werk gaan, niet dieper is dan de liefde van hen, die hangen aan alle bizonderheid.
In de kunst als geheel gezien, heeftv zich de ontwikkeling van het (menschelijk) bewustzijn duidelijk afgespiegeld. Waar het bewustzijn toenam, heeft deze groei zich uitgedrukt door een zekere spanning van den contour, door een verdieping en verheldering van de kleur en door abstraheering (hieronder verstaat Mej. E. P. „moording”) van den uiterlijken natuurvorm. Met het optreden van het licht als afzonderlijkheid tegenover de schaduw (Correggio-Rembrandt-Daumier) begon de dualiteit der verhouding zich ten koste van de individualiteit der natuur, schilderkunstig te openbaren. Door een reeks van wetenschappelijke ervaringen te benutten (tijdens de Renaissance die van de natuur, tijdens het luminisme voornamelijk
68
- ↑ Voor zoover het katagoriseeren van het algemeene (Kant) het algemeene niet opheft, is hier sprake van het aesthetisch-algemeene.