Een zuiver begrip van ruimte-plastiek vangt aan bij het erkennen der gelijkwaardigheid van alle ruimte-afmetingen. D.w.z. dat noch een vóór-, noch een achter- of zijkant van een volume in haar plastische verzorging verwaarloosd kan worden, terwijl geen dezer zijden plastisch mag domineeren. Een goed stuk ruimte-plastiek, onverschillig of het een beeld is, huis of trappaal, moet den indruk maken alsof alle zijden, gelijktijdig zijn ontstaan. Zoo is, bij wijze van spreken, het storend verschil van een „voor”, „achter” en „opzij” opgeheven. Slechts op deze wijze zal de beschouwer om het werk heen loopend, een logische ontwikkeling van ruimte en volumen waarnemen. Zelfs van één (hoek)punt beschouwd, — zooals de reproducties doen zien, — wordt de plastische werking der aan elkâar grenzende zijden gevoeld. Volumen en ruimte daaromheen sluiten in elkâar.
„Jawel, zal men zeggen, voor een vrijstaand huis of een druk binnenplastiek, trappaal o.a. kan dat, maar hoe wilt ge dit voor een geheele straat doorvoeren?” Voor het bouwen van straten, zoo gij wilt geheele steden, wordt het architectonisch ruimtebegrip eenvoudig uitgebreid, detailplastiek wordt massaplastiek. De plastische werking, die hier bereikt isdoor een voortdurende opheffing van stand (hoog door laag) plaats (rechts door links, boven door onder enz.) en proportie (groot door klein, breed door smal) der vlakken en volumen, zal dan op monumentale wijze tot uitdrukking komen door het tegen elkâar opheffen en op-balanceeren van grootere vlakken, massa’s en volumen.
Dat zal een andere bouwkunst beteekenen als die, welke door het aan elkâar lijmen van geveltjes, het doen uitsteken van beeldjes en stokjes en steentjes een plastische schijnbekoring tracht te bereiken. Al deze hulpmiddelen om plastiek te veinzen getuigen inderdaad van de innerlijke armoede van zulk een architectuur. Wanneer door de beheerschte rangschikking of compositie der volumen, het huis zelf niet tot een plastische werking naar alle zijden in staat is, schiet ook de hulp van elke andere kunstsoort te kort deze organische ruimte plastiek in het leven te roepen.
Daar de bouwkunst gebonden blijft aan praktisch-functioneele voorwaarden, zullen voor een volledig-harmonische ruimtebeelding, d.i. alzijdig-evenwichtige verhouding van volumen en ruimten, groote moeilijkheden te overwinnen zijn. De opgave van den bouwkunstenaar wordt hierdoor verzwaard en daar het een (het functioneele) niet mag opgeofferd worden aan het ander (het aesthetische), evenmin het ander aan het een, heeft hij zoowel een functioneele als een aesthetische ruimte te overwinnen en te beheerschen.
In dezen trappaal, waaraan zich de boven omschreven begrippen van ruimtebeelding volkomen laten demonstreeren, is ook een uit de dienstbaarheid voortkomende dominant aan te wijzen, n.l. de overheerschend verticale stand, welke niet door een horizontalen tegenstand kon worden opgeheven.
Op welke wijze eene voor de architectuur volkomen harmonische evenwichtige verhouding te bereiken is, zal de architect Van ’t Hoff door zijn laatste bouwwerk, dat wij in een der volgende nummers van „De Stijl” zullen reproduceeren, ons doen zien.
Deze trappaal, — architectuur en beeldhouwkunst-in-eenen, — welke hier als voorbeeld dient eener zuivere en bovenal eerlijke ruimteplastiek, werd door den kunstenaar met behulp van een door hem zelf gevonden systeem ontworpen.
72