Pagina:Stijl vol 01 nr 07 p 073-077.djvu/4

Deze pagina is proefgelezen

Zoo leert hij zien dat het schijnbaar niet-schoone juist schoon, dat het uiterlijk schoone niet de hoogste schoonheid is. 8). Hij leert dit zien na cultuur van het natuurlijke. Het is het kenmerkende van den ongecultiveerden, van den aan het individueele gehechten mensch, het hoogste schoone en goede 9) in dàtgene te zoeken, wat hem schoon en goed toeschijnt. Het ontstaat door onevenwichtigheid tusschen innerlijkheid en uiterlijkheid, tusschen geest en natuur. En het is deze onevenwichtigheid, welke de hinderpaal tot het recht verstaan der Nieuwe Beelding is: zooland het bewustzijn van den tijd geen evenwicht kent der tegendeelen uiterlijkheid en innerlijkheid, is geen evenwichtige verhoudingsbeelding als stijl bestaanbaar.
Om de Nieuwe Beelding volkomen te waardeeren, is het noodig iets van het wezen en de wisselwerking van het uiterlijke en innerlijke (in ons en buiten ons) te begrijpen 11), want dàn eerst kunnen we inzien dat uiterlijkheid en innerlijkheid als eenheid van gelijkwaardige tweeheid beeldend kan verschijnen.

AANTEEKENINGEN.

1) Al is zij door het logisch denken in den nieuwen tijd bizonder belicht, zoo is het toch niet rechtstreeks hierdoor, dat de schilder van heden de wederkeerige werking der tegendeelen innerlijkheid en uiterlijkheid tot gelijkwaardige beelding brengt. Niet door voorlichting wordt de kunstuiting meer volkomen: zij wordt dit alleen door haar zelf. Onbewust arbeidde de schilder: door aanhoudend openbaren van de principiëele waarheid der tegendeeligheid, werd de openbaring ervan meer en meer exact. Uit, al arbeidende verkregen, bewustheid ontstond de meer bewuste beelding.
2) In alle tijden ziet de schilder in en door alle dingen steeds het eene zelfde: hoewel zijne ziening ervan verandert, is het steeds het eene schoone, dat in en door alle dingen hem ontroert. Dit eene zelfde, dit eene schoone nu, is het tegendeel van hetgeen de dingen tot dingen stempelt: het is het universeele, dat door middel van de dingen ons verschijnt. Bewust of onbewust zoekt de schilder dit andere van hetgeen hij visueel ziet tot beelding te brengen — dit is de oorzaak dat het kunstwerk zoo anders is dan de natuur.
Niet alleen in de Nieuwe Beelding is het kunstwerk anders dan de natuur: in het Impressionisme, in het Expressionisme, in het Divisionisme, in het Pointillisme, in het Kubisme en in het Futurisme, zoowel als in de Oude Kunst, is het kunstwerk anders dan de gewoon visueele ziening[.]
Innerlijk ziet de schilder anders dan hij visueel ziet: zijn anders zien is een innerlijke werking en moet niet toegeschreven worden aan physieke afwijkingen (vandaar zeggen sommige psychiaters dat het een geestelijke afwijking is!) zooals sommige doctoren doen. Deze doen als de professor-oogarts, die het bizondere van Rembrandt’s kunst aan bijziendheid toeschreef, omdat foto’s met bijziende lens gemaakt, eenige overeenkomst met die kunst vertoonden.
3) In de Natuurlijke Schilderkunst is de beelding van het tegendeel van het natuurlijke (de verhouding) niet evenwichtig met het beeldingsmiddel; de natuurlijke verschijning der dingen is te grillig en trekt te zeer den aandacht dan dat de verhouding in bepaaldheid spreken kan. In de Nieuwe Beelding treedt én verhouding én beeldingsmiddel evenwichtig op: de verhoudingsbeelding is exact omdat het beeldingsmiddel exact is.
4) Het innerlijke, dat zich door exacte evenwichtige verhouding beeldt is het zuiver universeele — het onveranderlijke — in tegenstelling met het individueel innerlijke, in den mensch. Dit laatste innerlijke is het, dat het zuiver universeele verduistert. Want al ontstaat alle kunst door het universeele diep in den mensch, zij wordt toch gekleurd door het individueele in hem. (Zie voorgaande artikelen). In de Romantiek, in de z.g. Christelijke Kunst, enz., zien we het universeele eenzijdig gekleurd. De zuiver realistische Kunst kon het meest objectief, universeel zijn: door haar ontstond de zuivere beelding van enkel verhouding.
76