linker schets zien wij in de horizontale en verticale lijnen een neiging naar het abstracte, vlak en ruimte worden steeds in evenwichtige verhouding door elkaâr beantwoord en gedragen. Ondanks het spontane in de schets is hierin toch reeds een streven merkbaar, om uit de massale geslotenheid van het geval, tot het losse en meer verstrakte te komen, tot het zuiver-beeldende zooasl we dat in de teekening (rechts) reeds veel bepaalder zien. Hierin — uitgezonderd de twee spitsboogjes, waarin de voorstelling nog is vastgehouden — zijn alle schuine en ronde lijnen tot het uiterste eéne (het horizontale) en het uiterste andere (het verticale) verstrakt. Door de evenwichtige verhouding dier uitersten, in relatie tot de ruimten, door het losse en meer bepaalde, komt de aesthetische idee tot meer exacte en volledige uitdrukking in tegenstelling met de schets, waarin door meerdere gebondenheid, het plaatselijk-individueele, de stabiliteit domineert. Ook deze eindbeelding is nog niet vrij van tragiek. Het individueele werkt nog eenigszins storend. Dit is te zien aan het dik en dun en vaag verlopen der lijnen, den eliptischen hoofdvorm, de boogjes in het centrum enz.
Mondriaan zal het zelf met dit werk niet meer geheel eens zijn. Wie latere werken (zie b.v. reproductie in Stijl III) echter kent, weet dat hij sinds dit werk tot exactere, meer reeële uitdrukking van de aesthetische idee gekomen is.
Voor belangstellenden in de nieuwe werkwijze, kan het echter nuttig zijn de ontwikkeling op deze wijze naast elkaâr te zien.
Dergelijke vergelijkingen zullen wij dan ook herhalen.
OPEN BRIEF AAN DEN ARCHITECT HUIB HOSTE.
U schreef voor „De Stijl” een artikel over de roeping der moderne bouwkunst.
Kort daarna verscheen in de N. Amsterdammer (29 Juli) een artikel over Mevrouw Willebeek-Le-Mair.
In het eerste pleit gij voor een moderne richting die voortkomt uit een redelijk tijdsbewustzijn en verzwijgt daarin (opzettelijk?) uwe godsdienstige gevoelens. Gij onderdrukt elke inmenging van den godsdiens in het algemeen. Wij vroegen u daar ook niet naar. In het tweede doet gij boete voor uw artikel in „De Stijl”: gij vangt aan met een bekentenis van uw godsdienstigen stand (de Redactie van de N. Amsterdammer zal u daar evenmin naar gevraagd hebben) en legt verder den nadruk op die geesteshouding werkt verheerlijkend, dat getuigt van een verouderd tijdsbewustzijn.
Vanwaar deze belijdenis in den vorm van een artikel over Mevrouw Willebeek le Mair’s werk, werk waarvan gij, volgens den inhoud van uw artikel in „De Stijl” had moeten weten — en ook weet — dat het juist een voorbeeld is van dat soort in onzen tijd veel voorkomend werk, dat wij in de Inleiding van Stijl I als „Modern barok” .... en „archaistische verwarring” of elders als dilettantisch geknutsel betitelden en waartegen wij met Werk en Woord te velde trekken. Dezen strijd hebt gij, mijnheer Hoste, in verschillende artikels als b.v. in „De Telegraaf”, „Onze Woning”, Vrij België” enz zoo niet verheerlijkt, dan toch hoogelijk geprezen. Ik haal uw eigen woorden aan.
„Papiernood, krachtbesparing, algemeene duurte? Het doet er niets toe: de tijden zijn rijp, de gedachten moeten de wereld ingezonden worden, het nieuwe tijdschrift wordt geboren en het gaat even rustig en gewoon als een graankorrel die ontkiemt.
Is het verschijnsel ook in Nederland waar te nemen? Of het! Laten we zien wat er ons op architectuur gebied belang moet inboezemen. Hier is allereerst „De Stijl” een maandblad, een strijdblad, dat weet waar het heen wil en voor niemand ook maar een haar uit den