Pagina:Stijl vol 01 nr 09 p 102-112.djvu/2

Deze pagina is proefgelezen

van het natuurlijke in de beelding te niet, het natuurlijke blijft voor den mensch juist dàtgene, waardoor het universeele levend in hem wordt. (1).
Door het in de beelding tot het abstracte te reduceeren, beeldt hij het in alle volheid, daar het innerlijke zoowel als het uiterlijke tot beeldende uitdrukking komt (zie vorige artikelen). Zoo vertolkt hij het kenmerkende van den werkelijk modernen mensch: deze toch ziet het uiterlijke als innerlijkheid, en doorgrondt het innerlijke door de uiterlijkheid.
Voorheen werd òf het uiterlijke òf het innerlijke gezien: dit scheidde de wereld in wereldlingen en (z.g.) geloovigen. De mensch van den huidigen tijd is echter in staat het uiterlijke in evenwichtige verhouding tot het innerlijke, en omgekeerd, te zien: hij is in staat, het een zoowel als het ander door verhouding te kennen. Juist hierdoor ziet de werkelijk moderne mensch de dingen in hun geheel en aanvaart hij het leven in zijn geheel: juist hierdoor ziet hij natuur en geest, wereld en geloof, kunst en godsdienst — mensch en god, als eenheid.
Bewustzijnsgroei doet het schoone tot het ware groeien. We kunnen zeggen dat het schoone is het ware aesthetisch subjectief gezien. (2). Als de schoonheid gesubjectiveerde waarheid is, dan zou de kunst te niet gaan, als het subjectieve daarin geheel te niet zou gaan. Eveneens zou dan het begrip beelden te niet gaan, daar beelding vanzelf subjectiveering (dus schoonheid) vooronderstelt.
De beelding van het zuiver objectieve (de waarheid) is een andere schoonheid: een schoonheid welke de kunst te boven gaat. (3). Het ware dat in kunst gesubjectiveerd verschijnt is het universeele. Dit ware is dus voor elkeen het ware, in tegenstelling met het ware, dat, zooals elk zuiver streven, het ware, (de weg) voor elk individu op-zichzelf is. Omdat de Nieuwe Beelding het ware-als-het-universeele tot bepaalde uitdrukking brengt, is zij dus als stijl, als algemeenheid, bestaanbaar. Dit universeele (het ware) moet in kunst naar voren gebracht worden, wil zij het schoone-als-het-ware beelden.
Het schoone is het ware op de wijze der waarneembaarheid. En het ware is veeleenigheid van tegendeelen; zullen wij in het schoone het ware vinden, dan moet het er als veeleenigheid van tegendeelen in te vinden zijn. We vinden het schoone van zelf als veeleenigheid van noem- en telbaarheid in maatverhoudingen. (Bolland-Zuivere Rede). In de Nieuwe Beelding zijn het juist de maatverhoudingen (van lijn en kleur), welke in zuiverheid verschijnen: in de Nieuwe Beelding bestaat de schoonheid in de evenwichtige, gelijkwaardige beelding der tegendeelen innerlijkheid en uiterlijkheid.
Het begrip van schoonheid is verhoudingsbegrip, begrip van aesthetische verhoudingen, van waarneembaar overeenstemmende en zoo dan voelbaar bevredigende verhoudingen, en dus niet begrip van noem- of telbaarheid zonder meer, maar meetbaarheid in verscheidenheid van verhoudingen of reden, enz. (Bolland-Zuivere Rede).
Zoo zien we dat het redelijk denken overeenstemt met het daadwerkelijk streven der

103