Pagina:Stijl vol 01 nr 11 De nieuwe beelding in de schilderkunst.djvu/3

Deze pagina is proefgelezen


Als de mensch rijpt door de wisselwerking van het uiterlijke op zijn innerlijk, moet de omgeving van groot gewicht voor hem zijn. Het artistiek temperament is bizonder vatbaar voor de reactie der visueele veruiterlijking van het leven. Door deze leert het artistiek temperament het leven en daardoor de waarheid kennen: het werkt de visueele veruiterlijking telkens (in het abstracte) om — telkens wordt de waarheid meer benaderd. De beeldende kunstenaar nu realiseert de visueele ziening: telkens en telkens vernietigt hij deze — telkens en telkens realiseert hij zuiverder de waarheid. Hij leeft bij aanschouwing; bij innerlijke zoowel als uiterlijke aanschouwing. Hierdoor is hij uit zijn aard en levenswerkzaamheid tot snelleren groei naar het abstracte in staat. En zoo kon de schilderkunst in beelding reeds bereiken hetgeen het nieuwe tijdsbewustzijn in het uiterlijke leven nog staat te realiseeren.

X. VAN HET NATUURLIJKE TOT HET ABSTRACTE, D.I. VAN HET ONBEPAALDE TOT HET BEPAALDE (IV).

Van het natuurlijke tot het abstracte wordt gezien als voòr- of als achteruitgang, al naar dat het natuurlijke als doel of geest als eind-evolutie gezien wordt. Zoo wordt òf aanvaard hetgeen o.a. Voltaire zegt, dat de mensch zich vervolmaakt naarmate hij zich van de natuur verwijdert, òf de gang naar het abstracte wordt als een ziekteproces gezien 9). En begrijpelijk is het, dat men het abstracte voor abnormaal houdt, als men de eenheid van natuur en geest niet doorschouwt, als men niet inziet, dat geest (in tijd) natuur toch niet uitsluit en zich slechts laat bouwen alleen door haar (zie vorige artn.).
De Nieuwe Beelding toont ten duidelijkste dat door den abstracten geest met natuur en geest, beiden gerekend wordt: dat eenheid van beide als ideaal gesteld wordt door hen in wie het nieuwe tijdsbewustzijn zich ontplooit 10).
Het eenheidsbegrip dat het nieuwe tijdsbewustzijn inhoudt en in de Nieuwe Beelding naar voren komt wordt echter niet gezien door de massa, welke het natuurlijke niet ziet in zijn geheel (zie vorige artn.). De massa ziet het natuurlijke niet als de meest uiterlijke manifestatie van den geest: niet als eenheid van geest en natuur.

Is het zien in bepaaldheid der eenheid van natuur en geest het kenmerkende van het nieuwe tijdsbewustzijn, dit zien we verschijnen bij groepen, en deze groepen zien we zich vormen rondom enkelingen. Bewustzijnsgroei in het algemeen zien we zich voortzetten bij groepen, en zelfs in deze groepen kunnen we nog verschil in graad van bewustzijnsontwikkeling opmerken. De groepen gaan elk hun weg, elkander steunende of elkander bestrijdende, hoewel zij bewust of onbewust hetzelfde beoogen.
Ook in de groepen worden nog verschillende paden gevolgd, en zoo is wel algemeene ontwikkeling gewaarborgd, doch ook het niet begrijpen van elkanders paden veelal onvermijdelijk. Daar door het verschil in levenswerkzaamheid en geaardheid der individuen eenheid van gaan bemoeilijkt wordt, zou — zelfs in een groep van betrekkelijk gelijke bewustzijnsontwikkeling — dus ook één algemeen begrip van kunst vrijwel onbestaanbaar zijn, indien het niet mogelijk was redelijk kennis te nemen van hetgeen op den weg der kunst verkregen is. Als de mensch betrekkelijk gelijk gestemd is, zal hij

127