eenmaal dáár is, zal de kunstuiting de zuiver schilderkunstige beeldingsmiddelen, de tot bepaaldheid gestelde lijn en kleur ten dienste staan.
10) Juist door de volgroeiing van het natuurlijke lost dit zich op in het abstracte; juist door de hoogst opgevoerde natuurlijke beelding kwam de schilderkunst tot abstracte beelding.
11) Het bestaande heeft in alles een veruiterlijking overeenkomstig het innerlijke ervan: hierdoor zou het innerlijke van het bestaande gekend kunnen worden, indien we zuiver konden zien. Door het individueele in ons wordt het universeel (objectief) zien gesluierd, en door deze sluiering zijn we op de handeling, op den daad aangewezen om daaruit — soms te laat — het innerlijke van andere individuen te kennen. Konden we zuiver zien, zoo zou geen dwaling mogelijk zijn. Door bewustheid nu (van het universeele in ons) komen we tot universeel, tot zuiver zien. Zuiver zien is weten. Als het weten — zooals de wijze zegt — het geluk is, leidt dus het zuiver zien tot geluk. Het zuiver zien kunnen we het beeldend zien noemen, omdat het alleen rekening houdt met hetgeen zich werkelijk beeldt, en niet beïnvloed wordt door wat dan ook. De uitbeelding is de zuivere maatstaf van hetgeen zich beeldt: ook in de natuur zien we het innerlijke zich spiegelen in vorm, in beweging, in stand, in houding, enz. Innerlijke gebreken beelden zich evenzeer als wezenlijke deugden.
Het leven nu houdt in door opheffing van onvolkomene uiterlijkheden onvolkomen innerlijkheden op te heffen, en door te niet doen van innerlijke onvolkomenheid te komen tot volkomenheid in het uiterlijke. En daarbij is het uiterlijke steeds de zuivere contrôle voor den mensch. Zóo leidt het beeldend zien tot meerdere volkomenheid. Volkomenheid in het uiterlijke houdt echter niet in meerdere volkomenheid van vorm, of meerdere physieke volkomenheid: het houdt een andere volkomenheid in. Deze verhoudt zich ten opzichte van de volkomenheid van vorm of physicke volkomenheid als de rechte lijn tot de natuurlijk gebogen lijn.
12) De kunstenaar van heden moest in zijn eigen kunst een geheel evolutieproces doormaken, daar hij niet in een tijd van gevestigde cultuur leeft, maar staat aan het begin van een nieuwen tijd. Hij moet dus een nieuwen kunstvorm opbouwen: hij was genoodzaakt de beeldingswijze, waarin hij zich is begonnen te ontwikkelen, zelve om te werken tot eene, die past aan den komenden tijd. Hij wordt daartoe genoodzaakt door innerlijken drang: door het gevoel, door het besef van den tijdgeest, uiterlijke invloed is slechts het middel om den sluimerenden tijdgeest in hem wakker te maken. De ware kunstenaaar streeft, in elk zijner ontwikkelingsstadia, spontaan langs den voor hem aangewezen weg, en hij verlaat eerst dien weg, wanneer hem, al arbeidende, een anderen weg noodzaak wordt. De eene kunstenaar gaat geleidelijk van de eene beeldingswijze over in de andere (waarbij we dan kunnen opmerken dat die overgang de beelding steeds meer verinnerlijkt;) de andere kunstenaar blijft op éene wijze zijn geheele leven beelden. In deze éene beeldingswijze is dan wel een zekere evolutie, doch zij overschrijdt de grens van den bestaanden kunstvorm niet. Op de laatste wijze was de loopbaan van den kunstenaar tot vóor den modernen tijd: de schilderkunst had hare stijlen en scholen, doch deze weken niet of zeer weinig van de natuurlijke beelding der dingen af. Eerst de nieuwe tijd kwam door evolutie tot een nieuwe aanschouwing der dingen en hierdoor tot een nieuwe, meer verdiepte, beeldingswijze.
13) Een goed voorbeeld van moderne vormverstrakking is Henry Rousseau.
14) Zoo wordt ook de beelding opgebouwd uit projecties van natuurlijke vormen, om op deze wijze het wezen van die vormen tot zuiverder uitdrukking te brengen (Metzinger).
15) Ook Kandinsky verbrak de gesloten lijn, de groote contour der dingen, maar daar hij de natnurlijke contour niet genoegzaam verstrakte, bleef zijn werk domineerend uitdrukking van natuurlijk gevoel. Van hoeveel gewicht de spanning van de gebogen lijn en het gebruik van de rechte lijn is, wordt ons duidelijk als we werken van Picasso met die van Kandinsky vergelijken (zie de bijlage). Kandinsky’s veralgemeende beelding is, evenals die van Picasso, door abstraheeren van natuurlijken vorm en kleur ontstaan: bij Kandinsky evenwel blijft de lijn overblijfsel van de contour der dingen, terwijl Picasso de vrije rechte lijn introduceert; al gebruikt Picasso ook nog gedeelten van de contour der dingen, deze zijn tot bepaaldheid gesteld terwijl Kandinsky de natuurlijke vervloeiing van lijn en kleur nog eenigszins intact laat.
16) Uit het naturalisme voortgekomen, is Picasso de grUit het naturalisme voortgekomen, is Picasso de groote kunstenaar die op buitengewoon geniale wijze de uiterlijke verschijning der dingen weet te verinnerlijken. Hij gaat nog van het natuurlijke uit, maar hij beeldt slechts het voor hem waardevolle. Hetgeen hij niet belangrijk vindt beeldt hij niet aan het hem waardevolle ondergeschikt, (dit deed de oude kunst) maar hij laat het weg of onderbreekt het. Hij beeldt (evenals de oude kunst) door tegenstelling van vormen en kleuren, maar van vormen en kleuren, die hij zèlf kiest en op zijn wijze vervormt. Zoo bereikt hij meer innerlijke kracht, en diepere natuurlijkheid. Hij vindt het nog noodig gedeelten van de natuurlijke verschijning der dingen te beelden, doch nooit domineert het uiterlijke in zijn beelding. De Abstract Reëele Schilderkunst, tot welke - in dezen tijd - niemand komt dan door alle vorige perioden van schilder-cultuur te doorleven, is als de noodzakelijke consequentie te beschouwen van hetgeen Picasso en anderen begonnen.oote kunstenaar die op buitengewoon geniale wijze de uiterlijke verschijning der dingen weet te verinnerlijken. Hij gaat nog van het natuurlijke uit,
Pagina:Stijl vol 01 nr 11 De nieuwe beelding in de schilderkunst.djvu/9
Deze pagina is proefgelezen
133