Pagina:Stijl vol 02 nr 02 p 023-024.djvu/1

Deze pagina is proefgelezen

DENKEN - AANSCHOUWEN - BEELDEN

DOOR THEO VAN DOESBURG.

De ontwikkeling der beeldende kunst wordt bepaald door den aanschouwingsdrang.
De oude beelding openbaarde den aanschouwingsdrang door doorleefde natuurverhouding.
De nieuwe beelding openbaart den aanschouwingsdrang door doorleefde beeldende verhouding.

Het is een verkeerd inzicht het wezen van het denken met aanschouwen te vereenzelvigen, evenals het een verkeerd inzicht betreffende het aanschouwen is, dit met zinnelijke natuurbeelding te vereenzelvigen. Dit laatste is een opvatting van klassieke en roomsche herkomst, waartegen het protestantisme te velde trok (beeldenstorm).

In de natuur van het denken laten zich drie stadia onderkennen: 1o. het zuivere abstracte denken: het denken om het denken; 2o. het concrete denken: het denken om het aanschouwen en 3o. een stadium tusschen deze beide in: het deformeerend denken.
In het zuiver abstracte denken is elke zinnelijke associatieve (natuur)-waarneming afwezig. Hiervoor treedt in de plaats begripsverhouding. Deze kan aanschouwbaar worden als exacte (mathematische) figuur, zooals in de wiskunde gebezigd wordt. Ook als getal. In deze figuren komt het begrip, de inhoud van het zuivere denken tot beelding. In dit geval, waarin dus de inhoud van het zuiver, begrippelijk denken tot beelding komt, kan reeds van een beeldende aanschouwing gesproken worden.

Het concrete denken noem ik het denken, waarin een voorstelling volgens zinnelijk-associatieve waarneming betrokken is, b.v. een herinneringsbeeld, waaraan het begrip ontbreekt en dus ook niet verschijnt.

Het deformistische denken noem ik het denken, waarin wel een voorstelling betrokken is — zelfs als herinneringsbeeld —, doch waarin dit beeld door het begrip is aangedaan en vervormd wordt.
De beelden hebben wel associatie met de concrete verschijnselen, doch zij bevinden zich in een amorphe toestand.

Hoewel wij op abstract gebied altijd min of meer speculatief te werk moeten gaan, heb ik toch ernstige reden ten opzichte der beeldende kunst als waarheid aan te nemen, dat deze laatste visionaire denkwijze overeenkomt met een droomvoorstelling en dat het amorphistische karakter dezer denk-beelden of denkvoorstellingen veroorzaakt wordt door den invloed van het gevoelsaccent — gemoedsbeweging — op het begrip. Wij zouden dus in dit geval ook kunnen spreken van het emotioneele denken.

De ernstige reden, waarom ik deze drie denkstadia ten opzichte der beeldende kunst, als

23