Pagina:Stijl vol 02 nr 04 p 042-048.djvu/6

Deze pagina is proefgelezen


Com. 2. „twee factoren samenwerken: de persoon (gevoel, fantasie, verstand en begrip) en de natuur”. Hier worden twee factoren die in wezen gelijkwaardig zijn als tegendeelen der beeldende arbeid opgevat: het persoonlijke en het natuurlijke, het afzonderlijke en het bizondere. Ook wordt hier het begrip als tot het persoonlijke, afzonderlijke behoorend opgevat. Het begrip is echter boven het persoonlijke, afzonderlijke uit, terwijl het persoonlijke, afzonderlijke nog niet aan het begrip toe is. Het begrip is niet het afzonderlijke maar het algemeene. Door de redelijkheid (het verstand) wordt de afzonderlijkheid (gevoel) opgevoerd tot het begrip. In de wijsbegeerte langs den weg van het ware (objectieve) inzicht, in de beeldende kunst door het ware (objectieve) schoone. Het gaat in den beeldenden arbeid om de evenwichtige verhouding tusschen de twee tegendeelige factoren: het afzonderlijke, bizondere (natuur) en het algemeene (geest).
Com. 3. „vlakke natuurmotieven (bladen, rosetvormige bloemen)”.
Hier wordt blijk gegeven van een verkeerd inzicht in het begrip „vlak”. Natuur-motieven als hierboven zijn niet vlak doch evengoed 3-ruimtelijk. Men moet al een zeer grove voorstelling hebben van het begrip „lichaam” om bladen en bloemen, — al dan niet rosetvormige, — vlak te kunnen heeten.
Com. 4. in den zelfden zin: „ter beelding, voor de eerste uitsluitend met potlood ...” (met „Faber” of met „Koh-i-noor”? v. D.). Het zal de vraag zijn of de leerlingen van de 3-ruimtelijke objecten tot beelding, tot de „herscheppingsdaad” kunnen komen zonder dat zij eerste de stadia: af-, door- en ombeelden doorgemaakt hebben. Het zou nuttig zijn indien de leeraar met zijn discipelen eens op excursie gingen om op een atelier van een moderne „beelder” hiervan kennis te nemen.
Com. 5. Hierdoor openbaart zich vanzelf de drang, het toevallige door het wezenlijke te laten overheerschen”. Nu loopt de intreeredenaar in de val! Het toevallige en het wezenlijke hebben wij hier als beeldingswaarden te onderkennen. Dit klopt en komt ook overeen met mijn in Com. 2 gestelde beeldingsfactoren: het afzonderlijke, de natuur en het algemeene, het begrip. Maar het is in strijd met de twee door den heer V. in dien zin genoemde factoren: persoon en natuur. De natuur is niet het wezenlijke tegenover de persoon het toevallige, evenmin is de persoon het wezenlijke tegenover de natuur het toevallige. Hier liggen dus twee voor één zaak geldende begrippen door elkaâr.
Com. 6. verder in denzelfden zin: „en de, het wezenlijk karakter met kennelijk bepalende, toevalligheden om te beelden. Zoo styleert hij als vanzelf, want styleeren is wezenlijk karakter beelden”. (spatiëring van mij, v. D.). Ik kan de herkomst der uitdrukkingen: „om te beelden”, „beelden” enz. bij de lezers van „De Stijl” bekend veronderstellen. Wanneer men deze uitdrukkingen ombeelden, beelden en styleeren gebruikt, moet men er ook een levend begrip of een handeling mede willen uitdrukken. Neemt men deze uitdrukkingen naar hun oorspronkelijke beteekenis, dan ziet men aanstonds, dat de moderne begrippen ombeelden, beelden en het verouderde begrip styleeren elkaâr in wezen vijandig zijn. Styleeren isüberhaupt” geen beelden en komt daar ook nooit aan toe. Het gaat dus niet op, het eene voor het andere in de plaats te stellen, wanneer het eene juist het andere, wezenlijk, tegenstaat. Met ombeelden wordt in de nieuwe kunst bedoeld een natuurwaarde in een kunstwaarde omzetten. (De Duitschers hebben hiervoor het juiste woord „unwerten”). Styleeren daarentegen

47