Pagina:Stijl vol 02 nr 05 p 049-053.djvu/3

Deze pagina is proefgelezen

niet alleen de noodige plaats om beweging, leven, te beelden, maar houden nog zóó het veranderlijke in, dat het den kunstenaar nog moeielijk genoeg is om het onveranderlijke tot zuivere uitdrukking te brengen.
A. En tòch zag ik tot nog toe in het weinige waardoor ik de Nieuwe Beelding leerde kennen juist dat eentonige: ik miste het geniale; de groote ontroering, welke meer natuurlijke schilderkunst mij geeft, onderging ik niet. Hetzelfde mis ik ook bij het hooren van moderne muziekcomposities; zooals ik U reeds zeide geven de nieuwste klankcombinaties zònder melodie mij niet wat muziek mèt melodie mij schenkt.
B. En tòch moet het mogelijk zijn door evenwichtige compositie van enkel klankverhoudingen een diepere ontroering te weeg te brengen.
A. U zegt dit en U is toch geen musicus?
B. Ik zeg het omdat — au fond — alle kunst één is; de schilderkunst heeft mij geleerd dat de evenwichtige samenstelling van kleurverhoudingen het op den duur wint van de natuurlijke compositie en beelding — n.l. dàn, wanneer het gaat om evenwicht, harmonie, zoo zuiver mogelijk te beelden.
A. Ik vind wel dat beelding van harmonie het essentieele van kunst is maar ...
B. Maar niet voor allen houdt harmonie hetzelfde in en harmonie spreekt niet tot allen op de zelfde wijze. Daarom is verschil in beeldingswijze zoo begrijpelijk.
A. U laat dus ook ruimte voor de natuurlijke schilderkunst en de melodie in de muziek. Maar denkt U dat de komende tijd deze ontgroeien zal?
B. Naarmate men de harmonie zuiverder zal voelen, zal verhouding van kleuren en klanken zuiverder gebeeld worden: dit lijkt mij logisch.
A. De Nieuwe Beelding is dus het eind der schilderkunst?
B. Voor zoover niet nog zuiverder evenwichtige verhouding — als kunst — te beelden is. De Nieuwe Beelding is eerst heden ontstaan en heeft zich nu te culmineeren.
A. Zij zou dus nog geheel anders kunnen worden?
B. Geheel anders niet. In geen geval kan zij terugkeeren tot natuurlijke of vormbeelding: want zij is daaruit gegroeid. Zij is aan die vaste wet der kunst gebonden, welke — zooals ik zeide — inhoudt: eenheid van het natuurlijke en mensch. Wil nu de Nieuwe Beelding zuivere verhouding, en dáardoor eenheid, van deze tweeheid, zoo kan zij geen overwegende plaats aan het natuurlijke geven: zij moet dus abstract blijven.
A. Ik zie nu meer en meer in dat ik mij schilderkunst voorstelde als representatie van het zichtbare en dat het schoone ook op andere wijze in schilderkunst te vertolken is: misschien voel ik nog eenmaal voor de Nieuwe Beelding zooveel als U, maar tot op heden ...
B. Als U, zoowel de natuurlijke schilderkunst als de Nieuwe Beelding, werkelijk enkel beeldend ziet, dus afgescheiden van de voorstelling of het beeldingsmiddel, zult U in beide slechts één ding zien: n.l. beelding van verhouding. Ziet U dus schilderkunstig het schoone van de ééne beeldingswijze, zoo moet U dat ook in de andere kunnen zien.

A. Ik zou ons gesprek nog gaarne willen voortzetten .... U wilt dus realiteit beelden: ik dacht juist dat U de ziel der dingen wilde uitdrukken.
B. Eigenlijk noch het een noch het ander. Noemen we realiteit het uiterlijke, de verschijning der dingen, zoo is dit niet uitsluitend te beelden, omdat de mensch ook

51