mogelijk is, dat van dezen van geen enkel bepaalde geestesorde getuigende imitator, de leiding der monumentale kunst der XXe eeuw moet uitgaan.
Alvorens deze rede aan de rede te toetsen is het daarom noodig door onderstaande cultureele inleiding de sfeer te karakteriseeren waarin dit amalgama van den geest ontstond.
⁂
Vóór de ontbinding van een kultuur intreedt, ontstaat er een, meestal kort, tijdperk van verweekelijking. Het vrouwelijk element krijgt de overhand. Het gebaar wordt theatraal. Het pathos onecht. De sentimentaliteit, het geteem, nemen vage, onbepaalde vormen aan. In de schilderkunst gaan Vorm en Kleur te gronde. Vorm vervloeit tot een grillig spel van slappe lijnen; Kleur wordt afgestemd tot graauw.
En in deze vaagheid gaan zelfs de karakteristieke trekken verloren van dát tijdperk waarin deze schijnwaarden eener zelfgenoegzame en burgerlijke cultuur, gebaseerd op de, den geest verlammende opeenvolging van aandoeningen, nog beteekenis hadden.
Twee ziekten treden chronisch op:
ruimteschuwheid,
kleurenvrees.
En met het toenemen van den vrees voor het klare en vaste, groeien de waan, de pose en de arrogantie.
Alle wapens van de zwakken.
Alle, wapens van de vrouw.
De plant, die in deze atmosfeer het best gedijdt is het Dilettantisme. In groot — in klein — in zakformaat.
Waar elk wezenlijk, op waarheid gebaseerd, beginsel verloren gaat, daar rest als residu van deze beursche cultuur een groote hoeveelheid op leugen en verwarring gegronde détail-beginselen.
Ach vreeselijk is de ontbinding aan het nog levende lichaam!
De oude cultuur, de cultuur van Jean Jacques Rousseau, de cultuur van het hart, de cultuurlooze cultuur der klein-burgerlijke intelligentie met hare harige apostelen: Morris en Ruskin, de concentrische cultuur, de cultuur van het „Ik” en „Mijn” is nog niet heel en gansch een lijk.
Deze cultuur, van oorsprong Grieksch-Renaissancistisch, zij leeft nog een onbepaald bestaan tusschen ons, zij tracht zich in uiterste wanhoop te bestendigen door als een kamelion de kleur aan te nemen van den nieuwen tijd.
Maar wij — wij herkennen haar aan hare sociale en democratische blanketsels.
Wij weten dat dit alles slechts smink is.
Deze cultuur dan — zij is niet slechts in den staat gebaseerd op roof, maar ook in den kunst: men pleegt fraude. Men plundert de aesthetische brandkast van het verleden, men