Pagina:Stijl vol 02 nr 11 p 121-132.djvu/11

Deze pagina is proefgelezen

Het slot van deze rede staat in het teeken van een anti-duitsche propaganda. Men luistere slechts:

„Maar droeviger dan dit, is het feit, dat de vernederende omstandigheden ten spijt, opvattingen, die slechts bewijzen hoe sterk de mechanisatie van den geest reeds heeft doorgewerkt, hebben geleid tot wat thans genoemd wordt de „Industrieele aesthetiek” Deze aesthetiek is van Duitsche herkomst [1], dáàr alleen kon zij ontstaan, in een land zonder groot historisch verleden, waar een feodale geestesgesteldheid in een zeer snelle industrieele ontwikkeling werd medegevoerd. En dáár ook ontstond de eerste monumentaliteit, die uit deze mentaliteit alleen kon ontstaan.
Een monumentaliteit, die even doet denken aan de massaalheid van Egypte, gebouwd als zij is door geestelijke slaven, zooals de monumentaliteit der oudheid is geworden door lijfelijk geknechten, maar met dit verschil, dat de conceptie der oude bouwwerken de daad was van verheven mystici. (Och kom, welk een verheven mystici, die slechts door middel van lijfelijk geknechte slaven hunne verheven droomen wisten te verinnerlijken. v. D.), terwijl de moderne conceptie uit het brein ontsprong van droomlooze machtsfanatici.”

Zoolang dergelijke droomlooze, geestelijke slaven, nog in staat zijn de wereld een phylosofie te geven als die van Kant, Hegel, Schopenhauer, Nietzsche, Marx, enz., een muziek als die van Bach, Beethoven, Wagner, Schönberg enz. zullen we ze verre verkiezen boven de droomrijke geestelijk-vrijen, b.v. de Engelschen, die buiten Shakespeare in geen enkele uiting van den menschelijken geest maar iets kunnen aanwijzen waarin de geest die hoogte en vrijheid bereikt heeft als die welke men als de Duitsche en feodale gedifferentieerd heeft. [2]
De Romeinen overwonnen de Grieken, maar de Grieksche geest overwon de Romeinen. Het is niet onmogelijk, dat het ook zoo met den Duitschen geest zal zijn. Men denke slechts aan den invloed die de phylosofie van Hegel via Bolland op ons geheel intellectueel leven gehad heeft en nog heeft. Al wat hier doceert, hetzij kunstgeschiedenis of wetenschap Hegel-t — al is het dan maar naar de letter en niet naar den geest. Hetzelfde geldt voor Italië, waar de phylosofie van Hegel, via Gentile [3] de moderne metaphysische kunst beinvloed heeft.
Maar keeren we terug tot het gestamel des heeren R. H. Nadat dan deze „gebouwd geworden monumentaliteit” (sic) besproken is, gaat de spreker over tot een veroordeeling der abstracte kunstuiting.

„Spreker gaat ten slotte na welke monumentale schilderkunst in deze soort monumentaliteit (n.l. die der droomlooze geestelijke sleven) zou passen. Het is geen wonder, dat er een richting is, die meent dat alleen de aforistische schilderkunst tot een eenheid met de archittectuur kan samensmelten.
Zij toch verwerpt ieder religieus, ieder historisch aanknoopingspunt; zij verwerpt zelfs de bloeiende vormen der natuur. Voorwaar zij schept de juist icone voor de verindustrialiseerde en gemechaniseerde godheid die zij dient, ook deze is vreemd aan iedere menschelijkheid.”

131
  1. Naar aanleiding van moderne schilderkunst schreef de heer K. Niehaus in de Telegraaf van 19 Sept. 1918: „Thans behoeven wij minder ver naar het Oosten te gaan om den oorsprong eener dergelijke enormiteit op te sporen. Er is geen volk dat op zoo délireerende wijze het machinewezen heeft verheerlijkt als het Duitsche”.
  2. Ik citeer in dit verband uit „La Vraie Italie” juin 1919 (dirigée pas Giovanni Papini) kolom 138: „Ce que nous pensons, en un mot, à cette égard, c’est que dans le monde des sciences proprement dites, des idées et des harmonies l’Angleterre n’a plus rien à dire. Sans une vraie culture scientifique, sans philosofie, sans poésie (comme elle a toujours été sans peinture, sans sculpture et sans musique) elle ne vit pour ainsi dire que des rentes intellectuelles et morales.”
  3. La riformadella dialettica hegeliana (G. Gentile, 1913. Messina, Principato). Teoria generale dello Spirito como atto puro (G. Gentile, 1917-18, Pisa, Spoerri).