Pagina:Stijl vol 03 nr 01 p 001-012.djvu/2

Deze pagina is proefgelezen


Mocht, tegenover het onmiddellijke, willekeurige en onbeheerschte der vroegere kunstuiting, onze gedisciplineerde, middellijke vormgeving, — of vormvernietiging zoo ge dit juister oordeelt, — velen tot spot anderen tot totale negatie verlokken, deze vormgeving is de beeldende uitdrukking van een in allen sluimerend levensbeginsel gegrond op de opheffing eener historisch-klassieke dualiteit. De mathematische ontwikkeling van de moderne, thans nog in ’t dynamisch stadium verkeerende, samenleving is eenzelfden levensopvatting ondergeschikt.
De steeds toenemende levensveralgemeening, die reeds door de oude kultuur werd voorbereid, zal geleid door de nieuwe inzichten, economische verhouding doen ontstaan, die een gemeenschappelijke realiseering van het nieuwe levensbesef ook beeldend mogelijk zullen maken. Dit zal de grondvesting beteekenen van een beeldende kultuur. Daarvoor is noodig, dat in alle landen klaarheid komt in het bewustzijn aangaande het doel van den steeds toenemenden drang naar bepaaldheid in de kunstuiting, een drang, die zich reeds openbaarde in het kubisme, futurisme en expressionisme, voorgeboorten eener gansch nieuwe en universeele kunstconceptie.
Mogen wij in alle landen ook al een streven naar een meer bepaalde uitdrukkingswijze waarnemen, de consequentie, het maximum van beeldende mogelijkheid wordt slechts door enkelen ge- en begrepen.
De cultuurgeschiedenis geeft hiervan vele voorbeelden: is door enkelen een nieuwe afmeting op het leven veroverd, dan is daarmede een nieuwe kunstconceptie voorbereid. Wil deze tot een algemeene kultuuruiting, tot Stijl komen dan is een lange voorbereiding van bewustwording in velen noodig. De nieuwe uitdrukkingswijze, — zeggen wij hier: de meer abstracte, — moet eerst in velen als noodzakelijkheid doorleefd worden, wil ’n gemeenschappelijke, beeldingscultuur mogelijk zijn.
Van een bepaalde stijleenheid kan dus nog geen sprake zijn in een tijd, waarin het universeele nog door het geraas en de onstuimigheid van het natuurlijke (in velen) overstemd wordt. Het blijft bij aparte, primitieve stijlaanduidingen, die echter voldoende zijn om ons de mogelijkheid te doen beseffen van een kunstconceptie die, hoewel de traditie in zich sluitend, — en daarom reeds in embryo gecultiveerd, — met deze traditie geen vormelijk verband meer heeft, en er daarom niet meer mede samensmelt, maar er integendeel, een contrast mede vormt. Dat zij, die zich in ons tijdschrift voor een nieuwe beeldende cultuur hebben uitgesproken, met hun werk daartoe den grond hebben wordt door alle die arbeiden aan de vernieuwing der kunst en der kultuur, erkend.

Door de adhesie- en sympathiebetuigingen van de belangrijkste, meest vooruitstrevende groepen, hebben de moderne kunstenaars in de verschillende landen — voor zooverre bereikbaar — bevestigd, van eenzelfde streven: de vorming van een internationale eenheid in Leven, Kunst en Kultuur (punt 7 manifest I van De Stijl) bezield te zijn. Groepsinstemmingen kwamen in voor Italië: Valori Plastici (Mario Broglio); voor Frankrijk: de groep der „Avant-Garde” (Gino Severini); voor Duitschland: „Darmstädter Sezession” (Kasimir Edschmid) en „Das Kunstblatt” (Paul Westheim); voor België: namens een groote groep intellectueelen van West-Vlaanderen (Jooris van Severen) en de kring „Moderne Kunst” (Jozef Peeters); voor Spanje: de groepen „La Revista”, „Terramar” en voor Engeland: „'Blast” (Douglas Goldring).

2